
¡
it
7I
i:
64:,
■À’
| 7
,. ■; ; : '.
i:My
; í, .1 ' i
Vooral voor waterrijke plantendeelen is het van ’t hoogste
gewicht of zij al dan niet tegen de winterkoude beschut zijn. In
dit opzicht is de bedekking van den bodem met sneeuw voor de
op dien bodem groeiende planten van ’t uiterste belang. —
Onze ooftboomen bloeien in ’t algemeen vroeg in ’t v o o rjaa r,
vóór zij bladeren hebben; daarom hehhen de bloesems veel kans
om te bevriezen, 'terwijl de later zich ontwikkelende bladeren geen
nadeel ondervinden. Het zijn evenwel niet de kroonbladeren, die
’t gevoeligst zijn voor de vorst. Ju is t de meer saprijke stampers
zijn de meest gevoelige deelen. Wanneer deze door de vorst gedood
zijn, vindt men vaak de kroonbladeren nog ongeschonden; en
daardoor is men aanvankelijk in de meening, dat de koude nog
zooveel kwaad niet gedaan heeft. De bloemkroon, minder gevoelig
voor v o r s t, beschut den gevoeligen s tam p e r, en doet dit natuurlijk
des te b e te r, naarmate de bloem nog minder wijd is opengegaan.
althans niet al te laag i s , niet door de ijsvorming en. de daarmee gepaard gaande
wateronttrekking gedood, maar eerst bij höt opdooien, wanneer dit snel geschiedt;
terwijl de bedoelde vruchten bij langzaam opdooien in haren normalen toestand
blijven. —
Het doodvriezen van planten is in ’t algemeen het gevolg van de ijsvorming
in de plantendeelen en het daarmee gepaard gaande onttrekken van te veel
water daaraan. ’t Is gewoonlijk niet de lage temperatuur op zich zelve, die
den dood der plantendeelen veroorzaakt. Toch is het zeker niet onmogelijk dat
deze lage temperatuur op zich zelve een of ander plantendeel doet sterven.
Sommige tropische planten namenlijk gaan reeds dood, wanneer eene temperatuur
van een paar graden boven 0° C. op ze in werkt, althans wanneer deze inwer-
king eenige dagen lang aanhoudt. Zoo is dit bijv. met verschillende soorten van
Coleus, oorspronkelijk tropische sierplanten, die bij ons in kassen en kamers
woi’den gehouden, het geval.
Waarschijnlijk moet de oorzaak van den dood van plantendeelen bij temperaturen
reeds even boven 0° C. worden gezocht in de storing, welke sommige der
levensverrichtingen bij deze temperatuur ondergaan; want iedere levonsver-
richting vindt alleen tusschen bepaalde temperatuursgrenzen plaats, en wel het
best bij eene bepaalde, tusschen die grenzen gelegen temperatuur.
Wil men weten of een zekere nacht vorst werkelijk heeft g esch aad ,
dan moet men de kroonbladeren uit elkaar buigen en den stamper
onderzoeken, stijl zoowel als vruchtbeginsel. Zijn beiden stevig
en groen, dan is de bloem gezond; maar is de stijl slap, gebogen
A J
Fig. 50. Links : gezonde perebloesem ; rechts : een met bevroren en
gestorven stamper.
en b ru in , en het vruchtbeginsel b ru in of zw a rt, dan is de bloem
bevroren (figg. 50, 51).
De bloesems van pit- en steenvruchten hebben dikwijls van nacht-
vorst te lijden; die van aalbessen en kruisbessen zeiden of nooit.
le ts gevoeliger zijn de jonge vruchtjes van de laatstgenoemde
bessestruiken; de bevroren vruchtjes worden geel, schrompelen
ineen en vallen af (figg- 52, 53).
Wat de bloesems van aardbeien b e tre ft, zoo kan men opmerken
dat bij deze planten de verschillende soorten in zeer verschillende
mate last bevriezen hebben. Die so o rten , waar de bladeren
een’ vrij rechtop staanden bundel vormen, waaruit de bloesems
Land- en Tuinbouwh.: Ziekten en Besch. der Ooftboomen, I. 11