
A !
Bouw van den achterlijfsrand (fig. 18) : In het midden twee
slechte ^ weinig convergeerende lobben aa. Door eene zeer smalle
insnijding daarvan gescheiden, volgen twee kleinere zijlobben b b ,
achter welke eene tweede insnijding ligt. Onder de eerste insnijding
heeft de lichaamsrand twee lange, kamvormige chitineverdikkingen,
en uit de insnijding zelve steken twee zwak zaagvormig getande
haarvormigen te voorschijn.
De tweede insnijding (bij cc) heeft eene kleinere chitineverdikking
onder zich , en draagt drie van franje voorziene haarvormingen.
Daarop volgen (bij dd) drie haarachtige v o rm in g en , die ieder in
twee piinten eindigen, van welke dikwijls ôf de eene ôf de andere
grooter is dan de an d e ren , maar van welke soms ook de eene of
de andere zoo klein is , dat zij bijkans geheel verdwenen is. (Ver-
„ gelijk van fig. 18 de linkerzijde
(»"t léS'TV).-
met de rechterzijde). Bovendien
vertoont de ran d van het achterlijf
spitse, dolkvormige dorens, waarvan
er één geplaatst is aan ieder
^ ^5 . xw. Achterrand van ’t uiteinde m id d e l lo b b e n , é é n a a n
van het achterlijf der San José schildluis; ie d e r v a n d e ZÜlobben , te rw lll
zeer vergroot. ’ een voor en een achter de drie
in twee punten uitloopende haarvormingen staat. —
Voortplanting. De wijfjes brengen levende jongen ter wereld.
Deze , h eb b en , zoo lang zij in het moederlichaam vertoeven, spiraal-
vormig ineengerolde deelen van den snuit (figg. 9—13, 19, 20).
De San José schildluis is genoemd n a a r het stadje San José in
Californië, waar zij het eerst in boomgaarden en kweekerijen als
een zeer schadelijk insekt ontdekt werd. Waarschijnlijk is zij van
uit Ja p an in Californië geïmporteerd. Sedert werd zij met boompjes
en entloten n a a r andere streken van Amerika gebracht, en kreeg
zij vasten voet in verscheiden warm-gematigde en subtropische
streken van de Vereenigde S ta te n , vooral in New J e r s e y , Penn-
sylvanië, Maryland, Virginia, Noord- en Zuid-Carolina, Georgia,
Illin o is, In d ia n a , Ohio. In deze s tre k e n , waar de zomers lang
zijn, strekt zich de voortplanting tot in ’t laatst van October, zelfs
tot in November, uit, en kunnen 4 of 5 generaties elkander i n één
ja a r opvolgen; terwijl in andere strek en , waar de n a ja a rs koude
veel eerder in v a lt, de vermeerdering veel minder sterk is
(Canada, Britsch Columbia, en z .), zoodat het insekt daar weinig
schade aanricht. Ook in vochtige strek en , ’t zij warme (Florida,
Albama)/tzij koudere
(Britsch Columbia,
Vancouverseiland)
wil het op den d u u r
niet aarden. Daarom
laat het zich verwach-
dat de San José
schildluis, zelfs wanneer
zij met ingevoerde
boompjes n a a r ons
land kw am , hier toch
geen vasten voet zal
krijgen, en althans
zeker van niet meer
beteekenis hier zal
worden dan andere
schildluizen. Hoewel
zij wel eens op uit
Amerika ingevoerd
fruit aanwezig i s ,
behoeft men niet te
, „ . , , , v r e e z e n , d a t zij z ich
çc
Fig. 19. a. Takje, met San José schildluizen bedekt;
h. klein gedeelte van de oppervlakte van dit takje, ten g S Clien w e g in
vergroot. (Men ziet volwassen wijfjes, zeer jonge larven o n z e b o om g a a r d e n
met pootjes, en aile mogelijke tusschenstadiën daar- v e s t ig e n (b l. 3 2 ).
tusschen). De S a n José schlldluis
leeft op appel, peer, meidoren, Cydonia japónica, rozen,
spiraea’s, perzik, amandel, abrikoos, p ru im , k e rs, aalbes,
k ru isb e s, walnoot, sinaasappel, wijnstok, linde, iep, wilgen en
populieren, tamme k a n s tan je , kardinaalsboed en op nog andere
îîili