
’7î:
6'Îl
Hji:!
Il;::
‘'i ii
■ri
■'’ii M.ri:p
i !
:
In den to e stan d , waarin de zwam conidiëndragers p ro d u c e e rt,
wordt zij Botrijtis (fig. 77) genoemd. Nu kent men een groot aantal
Botrytis-\ovmen, waarvan de bijbehoorende Sclerotinia nog niet
ontdekt is; en ’t is natuurlijk ook nog de v ra a g , of zieh wel
altijd Sclerotinia-vYWQhiliehamen vormen. Im^mers verschillende uit
Botrytis-\ormen ontstane sklerotiën kent me n , die na beeindiging
van hunnen ru s tto e stan d , geen gesteelde apotheciën vormen, maar
waarop opnieuw conidiëndragers van B o try tis verschijnen.
De myceeldraden der Sclerotinia’s zijn, zoo lang zij zich in de
plant ontwikkelen, kleurloos en rolrond op
de doorsnede; maar n a a r buiten tredende,
nemen zij dikwijls eene bruine kleur aan en
worden tevens plat. Wanueer de zwam tot
de vorming van sklerotiën overgaat, dan
Q komen eerst op eene bepaalde plaats van
het door h aa r bewoonde plantendeel, talrijke
witte zwamdraden te voorschijn, die zich
tot een kluwen inéénwinden, aldus een
aanvankelijk wit lichaam vormend, dat
later zich samentrekt en vochtdroppels n aa r
buiten p e rst, en aldus vrij h a rd wordt,
terwijl de buitenste lagen eene zwarte kleur
aannemen (zie overigens bl. 10). De sklerotiën
vormen rusttoestanden van de zwam; wanneer
Fig. 77. Botv^ih cincrea : f overwintering weer in
comdiëndrager,uiieen’Sten- ^ actieve leven overgaan, geschiedt dit
gel van eene koolzaadplant doordat sommige van de draden waaruit
- j en Botry tifco n id iën
vormen. Vorming van apotheciën (bl. 24)
grijpt alleen p la a ts, wanneer de sklerotiën overwinterd hebben
en aan belangrijke temperatuurswisselingen zijn blootgesteld geweest.
Sklerotiën, die men in verwarmde vertrekken den winter heeft
overgehouden, ontwikkelen zich in ’t voorjaar meestal in ’t geheel
niet, of wel zij vormen Botrytis-conidiën; zelden of nooit vormen
zij dan apotheciën.
De apotheciën van Sclerotinia, waarvan er één of meer op één
sklerotium o n ts ta a n , zijn meer of min trompetvormige lichamen
met één’ langen steel, die n a a r boven toe in de vrij breede,
schotel vormige vruchtschijf overgaat (fig. 17). Zij zijn lichtbruin van
kleu r, ietwat wasachtig van voorkomen. In de vruchtschijf liggen
de asci in menigte n aa st elkaar; zij bevatten ieder 8 langwerpige
of elliptische, ééncellige, kleurlooze sporen.
De myceeldraden der Sclerotinia’s leggen zich tegen de voorwerpen,
waarop zij zich vestigen, aan met hunne fijnste vertakkingen
, die meer of min kwastvormige hechtorganen v o rm en , en
die aan h are uiteinden eene kleverige vloeistof afzonderen, waarin
o. a. een ferment (enzym) aanwezig is. Dit ta st de cellulosewanden
van de plantencellen aan, waarmee de zwam in aanraking komt;
zoo kunnen de zwamdraden zich ook in het inwendige der cellen
vestigen en d aa r op sommige h a re r bestanddeelen inw erk en ,
m. a. w. er chemische veranderingen in doen optreden; ten slotte
zuigen de zwamdraden de plantencellen geheel uit. —
Sclerotinia Fuekeliana Fuck. (= B o try tis cinerea Bers.),
oorzaak van het , , e d e l r o t ” d e r r i j pe d r u i v e n en van de
B o tr y tis -z ie ^ te d e r j o n g e d r u i v e n .
Botrytis cinerea is eene, zwam, die grauwe of witte schimmel-
hoopjes op de opperhuid der rijpe druiven vormt. Maar dezelfde
zwam leeft ook op de bladeren van den wijnstok, niet juist op de
bladeren, die door de werking dezer zwam ziek zijn geworden,
maar op de bladeren, welke ste rv en , wanneer h u n tijd daarvoor
gekomen is. Daar (aan de nerven aan den onderkant van ’tb la d )
vormen zich later ronde of langwerpige, 2—5 mM. lange, w ra tvormige,
zwarte sklerotiën, die er eenigszins stekelig uitzien. Dit
stekelige voorkomen wordt veroorzaakt doordat de zwamdraden,
wanneer zij in menigte nit de stervende bladeren n a a r buiten
treden en zich kluwen vormig ineenwinden, ook haren van het blad
insluiten, die dan later uit het zich gevormd hebbende sklerotium
uitsteken. De sklerotiën vallen of met de stervende bladeren op
den grond ôf zij vallen van de bladeren af en geraken aldus op