
geheelen boom. Enkele malen worden ook de bloemen a an g e ta st,
met name het vruchtbeginsel, dat sterk opzwelt.
Het mycelium van Exoaseus deformans overwintert in de b a s t,
de mergstralen en het merg der twijgen; van daar dat boomen,
die eenmaal de ziekte vertoonden, telken ja re weer ziek worden.
Koud, vochtig voorjaarsweer is oorzaak dat de ziekte in sterkere
mate optreedt dan anders. Verschillende soorten van perziken zijn
in verschillende mate v a tb a a r; echter verhoudt zich dezelfde soort
in dit opzicht in onderscbeiden streken verschillend. —
Men tele die soorten, welke in de bepaalde streek het meest
weerstand bieden aan de krulziekte. Verder is aan te bevelen
bespuiting met Bouillie Bordelaise: de eerste maal in Maart of
April, ongeveer 3 weken vóór ’t opengaan der bloemen; de tweede
maal dadelijk na ’t zich zetten van de vruchten. Latere bespuiting,
wanneer de bladeren reeds
ongeveer volgroeid zijn,
schijnt soms nadeelig voor
de bladeren te zijn, en
tevens het optreden van
hagelschotziekte ( Clasterosporium
in de hand te
werken (zie bl. 83).
Exoaseus bullatus
E u c k ., oorzaak van de
Fig. 28. „Bobbels” op de perebladeren, ver- ^ o b b e l S d e r p e r e b 1 aoorzaakt
door Exoaseus bullatus. ,d
e r e n (fig. 28). De
bladeren vertoonen blaasvormig opgezwollen plekken, die later aan
den onderkant als met meel bedekt lijken (sporenblazen). Soms
vindt men op één blad verscheiden kleine opzwellingen. — De
takken worden niet misvormd. De schade is van weinig beteekenis.
Exoaseus Pru n i Euck, oorzaak van ,,h o n g e r p r u i m e n . ”
Deze zwam ta st alle soorten van pruimen a a n , het meest de
kwetsen en mirabellen; verder ook de vruchten van Prunus Padus
(trosvogelkers) en Prunus virginiana. — In plaats van gewoon
1
gevormde en gekleurde, saprijke, zoete p ruimen, ontstaan bleek
gekleurde , zeer lange (soms de lengte van een’ vinger bereikende),
zakachtige, vaak zijdelings sam en g ed ru k te , flauw smakende
lichamen, die men ,, hongerpruimen”
noemt, en welke weldra met een aan v an kelijk
wit, later okergeel, fluweelachtig
bekleedsel bedekt worden en
spoedig afvallen. Yaak zijn
deze hongerpruimen aan hare
oppervlakte rimpelig of met
wratten bedekt. Van binnen
zijn zij hol; een steen is niet
aanwezig of rudimentair
(fig. 31).
De misvorming
vertoont
zich reeds
aan de nog
zeer jonge,
kleine
v ru c h te n ,
enkele weken
na den
bloeitijd.
De pas
Fig. 29. ,,Hongerpruimen” . Féne pruim is normaal.
gezette
vru ch tje s, welke niet reeds in dien tijd een begin van misvorming
vertoonen, blijven er ook later voor gespaard (fig. 29).
Zoodra bij de jonge vrucht de misvorming zichtbaar wordt,
vindt men in het bast- (zeef-)gedeelte der vaatbundels van deze
vrucht het mycelium van de zwam, hetwelk zich bij nader onderzoek
blijkt uit te strekken door den vruchtsteel heen tot in den
twijg, waaraan deze bevestigd is. Terwijl bij normale jonge
pruimpjes het binnenste gedeelte van den vruchtwand zich
gaat afsplitsen en eene steenachtige laag v o rm t, die de kern