
A !
a :
7
Ml 36■y
‘F:;
i ; : i
5;!
half u u r lang in te laten blijven; men werkt dan een maal of tien
met den zuiger, en maakt vervolgens het reservoir le eg , alvorens
er benzine in te doen. Dat ingieten van water dient natuurlijk om
de droge leerschijfjes te doen opzwellen.
In ’t algemeen kan men zeggen, dat vreterij van schadelijke
insekten, zooals engerlingen, ritnaalden, emelten, aardrupsen en
veenmollen, alleen van beteekenis is , wanneer de wortels van
jonge ooftboompjes ervan te lijden hebben; oudere boomen met
een sterk ontwikkeld wortelstelsel zouden uit den a a rd der zaak
al door een zeer groot aantal schadelijke grondinsekten moeten
worden a a n g e ta s t, zouden zij door die vreterij merkbaar lijden.
Inspuitingen van benzine in den grond zullen dus wel herhaaldelijk
in kweekerijen op hare plaats z ijn , zeiden of nooit in boomgaarden.
De pal injecteur heeft het b e zw a a r,, dat hij gemakkelijk verstopt
ra a k t, althans op kleigrond; verder dat hij wat zwaar is om te
hanteeren en wat d u u r. En aangezien n u , zoowel • aan anderen
als aan mij, herhaaldelijk gebleken is , dat het niet er zoo erg op
aankomt, hoe groot ju ist de hoeveelheden benzine zijn, die men
bij eene enkele inspuiting in den grond b re n g t, d aa r grootere
kwantiteiten óók niet schaden, als zij ma ar op eenigen afstand
van de stammetjes in den grond worden g eb ra ch t, — zoo kan
gerust de toestel boven aan het instrument wegblijven, waarmee
men de hoeveelheden in éénmaal in den grond gespoten benzine
regelt. En daar , bepaaldelijk in humusrijken g ro n d , zonder ju ist
in den bodem te worden ingespoten, de benzine zich van zelf
gemakkelijk genoeg v erb re id t, — zoo kan men op poreuzen
bodem den pal injecteur best missen. Men steekt eenvoudig op de
p la atsen , waar veel engerlingen, a a rd ru p se n , enz. zitten, hier
en daar — bijv. in eene kweekerij telkens tusschen het eene
boompje en het ande re , met een’ puntigen stok een gat in den
bodem, giet in het áldus gemaakte gat een scheutje benzine, en
trap t het gat dicht; Deze eenvoudige handelwijze bleek mij in
kweekerijen zeer goed de behandeling met den pal injecteur te
kunnen vervangen.
IV. BESCHADIGINGEN EN ZIEKTEN, VEROORZAAKT DOOR DE INWERKING
VAN DE ANORGANISCHE NATUUR.
A. ATMOSPHERISCHE INVLOEDEN.
I. GEBREK AAN LICHT.
Bladgroenhoudende p la n te n , dus ook onze ooftboomen, kunnen
niet zonder licht. Licht toch is noodig voor de assimilatie (de
vorming van zetmeel, enz. uit koolzuurgas en water; zie bl. 3).
Maar ook voor het ontstaan van bladgroen, welke stof voor
deze verrichting onmisbaar is , is licht een noodzakelijk ver-
eischte; en niet alleen voor het ontstaan dezer stof, maar ook
voor het blijven voortbestaan e rv an : in de duisternis toch verdwijnt
het bladgroen. P lan te n , die in de duisternis zijn gegroeid,
noemt men geëtioleerd; zij bevatten in de cellen der plantendeelen,
die anders groen zouden zijn, gele k o rre ltje s, die eerst bij
verlichting groen worden. Verder oefent het licht soms eenen
belangrijken invloed uit op den groei ; hoewel niet voor den groei
van de planten onder alle ornstandigheden en niet voor den groei
van alle plantendeelen licht noodig is. De kieming van zaden
geschiedt gewoonlijk zelfs in ’t duister beter dan bij aanwezigheid
van lieht; de groei van onderaardsche plantendeelen eveneens.
Bloemen en vruchten ontwikkelen zich even snel in ’t donker als
bij licht; altijd onder dien v erstän d e, dat de bladeren der p la n te n ,
waarmee de proef wordt genomen, wèl door ’t licht besehenen
worden, opdat de assimilatieprodukten kunnen worden gevormd,
die ook voor den groei van bloemen en vruchten onmisbaar zijn.