
■ iî vT’ ’il
’il' 'Sí
Het geslacht Ascochyta Lib.
vormt geen andere vruchtlichamen dan pykniden, weike in alie
opzichten op die van het geslacht Phyllosticta gelijken; maar de
eivormige of langwerpige sporen zijn tweecellig. De meeste Asco-
chyta's vormen bladvlekken, en wel:
A. ampelina Sacc. op bladeren en ranken van den wijnstok
(hoekige, droge, witachtige vlekken, met een’ bruinen rand
omgeven) ;
A. p irico la Sacc. op bladeren van den pereboom (droge, witachtige,
bruingerande vlekken);
A. Mespili Pass, op bladeren van den mispel (bruine, in
’t midden grijs wordende vlekken);
A. ehlorospora Speg. op bladeren van den pruimeboom (grijze
vlekken).
Het geslacht Septoria Fr.
vormt eveneens pykniden als die van Phyllosticta) maar de kleurlooze
sporen zijn dun, staaf vormig of draadvormig, in volgroeiden
toestand van dwarswanden voorzien. Van sommige Septoria-soorten
weet men vrij zeker dat zij later peritheciën vormen (o. a. zijn er
verschillende S phaerella's, die alvorens peritheciën te leveren,
geen andere voortplantingsorganen dan pykniden doen o n tsta an ,
en die — vóór men wist, dat de peritheciën tot dezelfde zwam
behooren — tot het geslacht Septoria werden gebracht.
De meeste Septoria’s doen bladvlekken ontstaan.
Ik vermeld:
S. nigro-maeulans Thilmen en S. epiearpii Thümen, die
donkere doode vlekken op den groenen vruchtwand van de walnoot
veroorzaken ;
S. Badhami Berk, el B r ., die vormt onregelmatige, violetbruine
bladvekken bij den wijnstok, welks bladeren ook nog door andere
Septoria’s worden aangetast;
S. Grossulariae West., die eerst b ru in e , later wit wordende.
97
m ’t midden uitdrogende, bruinomzoomde bladvlekken bii k ru isbessen
doet ontstaan; -
S. Pibis D e sm ., die bladvlekken veroorzaakt bij zwarte en
roode aalbessen ;
Ä nigerrima F u e k ., die bladvlekken doet ontstaan bn den
pereboom (behoort bij Sphaerelle sentina Fuek; zie bl. 78)-
S. Mespih Sacc., welke aanleiding geeft tot het ontstaan van
d ro g e ’ lichtbruine, donkerder gerande vlekken op de mispelbladeren;
S. Cydoniae Fuck, en .S', cydonicola Thüm. welke grnze
droge bladvlekken op de bladeren van den kweeboom veroorzaken!
Het geslacht Goniothyrium Corda
IS gekenmerkt door zwarte, kleine, ronde of afgeplatte pykniden,
onder de opperhuid der aangetaste plantendeelen gelegen De
sporen zijn bolvormig of ellipsoïdisch, ééncellig, b ruin van kleur.
Goniothyrium diplodiella Sace. is oorzaak van de „ s t e e l z i ekt e ’
d e r d r u i v e n (,,ro t blanc” in F ra n k rijk , ,,white ro t” in Noord-
Amerika genoemd). De druiven worden meestal slechts korten tijd
voor het rijpen er door aangetast. De ziekte begint zich te vertoonen
aan de stelen der bessen of wel aan de a s , die deze draagt-
de aangetaste deelen worden b ru in , schrompelen wat inéén en
bedekken zieh ten deele met kleine wratjes. De druiven zelve (de
bessen) worden eerst n a tro ttig , lichtgrijs, aschgrauw of bruin-
later schrompelen zij inéén, zij gaan verdrogen; en dan breken
aan hare oppervlakte kleine, kleurlooze of zalmkleurige, later
grauw of bruin wordende knobbeltjes of puistjes n a a r buiten. __
De druiven beginnen er ten slotte uit te zien als rozijnen, maar
worden nooit broos (zoo als bij het ,,black ro t” ; zie bl. 94). De
verdroogde deelen van den druiventros kunnen ten slotte afbreken. —
De ziekte tast ook de scheuten a a n , die zwarte vlekken krijgen of
geheel zwart worden; maar weldra treden grijze wratjes in grooten
getale n a a r b u iten , waardoor de tint anders wordt. De bladeren,
die aan zulke scheuten zitten, vallen a f, meestal daarbij eene
roode kleur aannemende. - De meer gemelde grijze wratjes zijn
de pykniden van Goniothyrium Diplodiella Sacc.
Land- en Tuinbouwh.: Ziekten en Besch. der Ooftboomen, II. 7