
Irii
ii‘
;
' i
boomen; en zoo kunnen zij schadelijk worden in ooftboom-A^O’ee-
kerijen. Vreten zij ook al eens aan de fijnere wortels van grootere
ooftboomen, dan brengen zij aan
deze, die zoovele wortels te h unner
beschikking hebben, toch geen noe-
menswaardig nadeel toe.
De ritnaalden hebben voor hare
Fjg 18. Kniptor, op den rug, Ontwikkeling tot volledig insekt 4 ä
Jiggend, van plan om op te springen,^ ® *= k5 jIaooatr. noodig. Daar zij•• veel. l.even
aan den wortels van g rasp lan ten , doen zij nog al nadeel aan
jonge ooftboomen, die geplant worden op te rre in en , welke tot
dusver met gras begroeid waren. — Het is zeer moeilijk, iets
tegen de ritnaalden te ondernemen; gelukkig dat zij zelden aan
jonge ooftboomen zooveel kwaad doen, dat dit noodig is.
Tot de familie der
P l aa ts pr i e t ige kevers (Dierk. bl. 141)
behoort de g ew o n e m e i k e v e r (Melolontha vulgaris L.),
waarvan de larve een d ik , krom gebogen, ivoorkleurig wit dier
is , met lich tb ru in en , harden kop en met drie p a a r pooten aan
het voorlichaam. De meikerlarven worden ,, engerlingen” , ,,a lfen ” ,
of ook wel kortweg ,,keverlarven” genoemd.
De gewone meikever is in fig. 19 op natuurlijke grootte afgebeeld.
Zijn laatste achterlijfslid is smal en eindigt in eene langzaam
toeloopende punt. De sprieten bestaan bij het mannetje uit 7 groote,
bij het wijfje uit 6 kleinere plaatjes. Kop, voorborststuk, de geheele
buikzijde en de pooten zijn zwart; soms echter ook kunnen
deze deelen (met uitzondering van den kop) roodbruin zijn. Dek-
schilden en sta a rtp u n t zijn bruin. Sommige exemplaren zijn met
witte haren dicht bezet, andere daarentegen zijn bijnä onbehaard. —
De kevers verschijnen gewoonlijk in Mei, sommige ja ren reeds in
’t midden van April. Bij avond verlaten zij den grond en zoeken
de boomen op. Zij vreten de bladeren en de knoppen van eiken,
k a stan je s, beuken, populieren, wilgen, p ru im en , meikersen en
van andere loof- of ooftboomen; zij verschoonen slechts de linden
en gewoonlijk ook de morelleboomen. Van de pruimen vreten zij
zelfs ook de bloesems op. Maar ook waar dit het geval niet is ,
beletten de meikevers, als zij in grooten getale verschijnen, het
zich vormen van de vruchten. Hoe toch zouden de jonge vruchtjes
van onze ooftboomen zich zetten, als de boom i n ’t voorjaar geheel
kaal is ? In zoogenoemde ,,k ev e rja ren ” zijn de meikevers dan ook
eene ware landplaag, niet het minst in ooftbouwende streken. —
Fig. 19. De meikever {Melolontha vulgaris): een mannetje, uit den grond kruipend,
een vrouwelijke kever vliegend; larve (engerling) en pop. Alles nat. gr.
Voor het leggen van eieren (ongeveer 40) kiezen de wijfjes liefst
een’ v ru ch tb a ren , humusrijken bodem uit; maar zij nemen desnoods
toch ook een’ drogen zandbodem voor lief. De engerlingen
vreten op de weide de wortels van gras en k lav er, op de bouw-
landen de wortels van verschillende graansoorten, erwten en boonen,
koolzaad, koolsoorten, ook bieten en aardappelen; in den tuin de
wortels van verschillende groenten en bloemen, in ’t bijzonder de
onderaardsche deelen van aardbeiplanten. Soms ziet men aardbeip
lan ten , die tot dusver volkomen gezond w aren , plotseling verwelken;
men kan de plant dan, zonder eenige kracht aan te wenden,
uit den grond trek k en , omdat de stengel even onder de bodem