
í :r.
tak k en , waarin zij oorspronkelijk leefde, in de aangrenzende
levende weefsels overgaan en daar parasitisch verder leven. Zij
kan zich ook dadelijk op levende twijgen, takken en stammen
vestigen, maar kan — naar. het schijnt — slechts binnentreden
op p la atsen , die gewond zijn. Zij is dus een wondparasiet. Als
zoodanig kan zij leven o. a. op eschdoren, k a stan je , Acacia
(Robinia), iep , walnoot, aalbes en kruisbes. Het .mycelium groeit
dan eerst
in de vaten
van
’t houtlichaam
,
en dringt
vervolgens
ook
■ in de
andere elementen van
het hout b in n e n , het
zetmeel vernietigend en het
hout zwart kleurend. Het
verschoont evenwel het teeltweefsel
(cambium) en de bast.
Fig. 70. Nectria einnabarina. Zeer ver- het zich eerst v e s tig t,
groote overlangsche doorsnede door eene wrat, wanneer deze weefsels door
die aan de linkerzijde uit conidiëndragers en
aan de rechterzijde uit een perithecium hestaat. .. zwam ge-
Van het laatste is slechts een gedeelte afge- Storven zijn. Het houtlichaam
beeid, nl. een gedeelte van den uit weefsel- wordt door de werking van
achtige zwammassa opgehouwden wand, en een • i - . ,
gedeelte van den uit'asci en draden hestaanden zwam in zoodanigen toe-
iohoud. stand g eb ra c h t, dat het
’t vermögen verliest om sappen
. voort te geleiden. Daardoor verdrogen de bladeren en vallen
zij vroegtijdig af.
De aangetaste takken en twijgen moeten worden afgezaagd of
afgesneden en de wondvlakten moeten met teer of boomwas worden
bestreken. Natuurlijk moeten de besmette deelen worden verbrand.
Waar stammen gewond zijn en zich de cinnaberroode zwamhoopjes
van Nectria einnabarina in den omtrek van de wonden beginnen
te vertoonen, kan de boom dikwijls behouden blijven door de
wond en hare naaste omgeving als nog te teeren.
Het geslacht Valsa Fr.
wordt gevormd door saprophytiSch of parasitisch levende zwammen,
die eene soort van vruchtlichamen v o rm en , welke uit ineengewonden
myceeldraden b e sta an , waarin meerdere peritheciën (bl. 24)
bij elkaar gelegen zijn, die ieder afzonderlijk met een’ snavelvor-
migen bals n a a r buiten monden (fig. 75). De sporenzakken of asci
(fig. 76), welke in deze peritheciën gevormd worden, zijn knotsvormig
, en bevatten ieder acht langwerpige, ééncellige, kleurlooze
of lichtbruine sporen.
Van onderseheiden Valsa-soorten kent men nog eenen anderen
vorm van v ruchtlicham en, nl. pykniden (bl. 24), die vóór men
wist, dat zij met Valsa’s in relatie staari, onder den naam Cytospora
Fhrenb. beschreven werden. Deze vruchtlichamen zijn door
tusschensehotten in onderling samenhangende kamers verdeeld;
en op de wanden dezer kamers s ta a n , dicht opeengedrongen,
talrijke conidiëndragers, die groote m a ssa ’s conidiën afzonderen,
welke klein, ééncellig, langwerpig, bijkans glashelder zijn, bij
vochtigheid aan elkaar kleven en dan in den vorm van samen-
hangende snoeren n a a r buiten treden (fig. 73).
Ik vermeld hier slechts ééne soort, ni.
Valsa leueostoma Persoon ( = Cytospora leueostoma), de
oorzaak van de s t e r f t e d e r k e r s e b o o m e n in de R i j n s t r e e k
van Duitschland, en waarschijnlijk ook in onderseheiden deelen
van Nederland.
Sedert 15 ja a r of langer wordt de kersenteelt aan den R ijn ,
nabij Sanct Goar, Sanct G o a rsh au sen , Camp, Boppard, enz. doOr
eene ernstige ziekte geteisterd, die vooral in 1898 en ’99 in erge
mate optrad. In sommige streken van ons land (o. a. op Zuid-
Beveland, in Utrecht en Limburg) komt eene dergelijke ziekte
8*