
V
i.F ¡!
yl' 1
■1 A i• *' i Uil
'! < 'I
I i
1U
JU
in
;
A e e i d i u m of b e k e r r o e s t g e n o e m d , wegens den veelal bekerachtigen
vorm der vruchtUehamen. De roestzwam toch, welker mycelium
.n een plantendeel (bijv. een blad) woekert, vormt op bepaalde
ptaatsen bo vormige lichamen, van buiten uit meestai kienrioos
zwamweefsel samengesteld, en aan de basis' bedekt met talrijke
korte cellen, die op haren top reeksen van sporen afzonderen. De
M v o rm ig e vruchtlichamen doen door hunnen groei de d a a rb r ie n
ook aa" i T ''U ''oedsterplant barsten; zelven barsten zij
y aan den bovenkant open, en veränderen aidus in bekervormige
l d T f ™ r U \ U ’' T " w a a r u i t d e t a l r i j k e , m e e s t a l
l o o d o f p e l g e k l e u r d e a e c i d i o s p o r e n a l s e e n p o e d e r t e v o o r s c h i j n
komen (fig. 92). Deze sporen, die — zoolang zij in het vruchtle
aam dicht opeengehoopt liggen — door wederzijdsche d rukking
h f e U b I ’ worden - h aU n oorspronke^ 1 orin weer aan. — De aecidiosporen zijn dadelijk nadat
I " " ÿ y kunnen dus door uitzeudiug
vau een kiemdraad het plantendeel, waarop zij zijn neergevallen
I f ^ r r U sm e t" '
n o l 4 r o e s t z w a m m e n
n o e m t , l e v e n h e t A e e i d i u m e n d e v o r m , w e l k e t e l e u t o s p o r e n
Ep nanUt. TZoooo T r op dezelfde voedster- P h r a g m t d i u m s u b c o r t i e i u m , die oorzaak is van de
r o z „ e s t . A n d e r e s o o r t e n e v e n w e l o n t w i k k e l e n z i e h m e t v e r h u S n g
d a n d e u t h e t A e e i d i u m o p e e n e a n d e r e v o e d s t e r p l a n t l e e f t
a n d e v o r m , d i e t e l e u t o s p o r e n ( e v e n t u e e l v o o r a f u r e d o s p o r e n )
c e l i a i a d e o o r z a a k v a n d e p e r e b l a d e r e n r o e s t i s , t e r w i j l d e z e l f d e
T ° P J u n i p e r u s - s o o r t e n l e e f t .
^ Nu spreekt het van zelf dat er èn nauwkeurige waarnemingen
o m 1, “ ’* b e s m e t t i n g s p r o e v e n n o o d i g z i j n
u i t t e m a k e n , w e l k e t e l e u t o s p o r e n v o o r t b r e n g e n d e v o r m b i i e e n
b ^ a a d A e e i d i u m b e h o o r t , e n o m g e k e e r d . E n I n s i s h e t d u i E i k
d e hH i r " U " “ r a n v e l e A e e i d i u m s n o g n i e t
b i j b e h o o r e n d e r o e s t z w a m o n t d e k t i s ; e n d a t e r o m g e k e e r d v e l e '
roestzwammen in den Aecidiumvorm kunnen voorkomen, van
welke de andere vormen nog niet bekend zijn.
E r zijn ook roestzwammen, welker mycelium ja ren lang in takken
of twijgen kan blijven voortwoekeren, terwijl het of ieder ja a r
opnieuw Aecidiën met Aecidiosporen voortbrengt, of in ’t geheel
niet tot voortplanting komt. Dat dit op éénjarige organen, zooals
bladeren of éénjarige sten g e ls, niet kan voorkomen, spreekt van zelf.
Tegelijk met de Aecidiënvruchten komen geregeld pykniden voor.
Deze zijn ovaal van vo rm , en brengen een groot aantal conidiën
voort, die wanneer zij n a a r buiten worden o u tla st, gewoonlijk in
eene slijmachtige massa zijn ingehuld. Men vindt de pykniden of
tusschen de Aecidiën i n , of ook wel vertoonen zich de eerstge-
genoemden aan den eenen kant van een p la n ten o rg a a n , terwijl de
laatstgenoemden aan den anderen kant daarvan gelegen zijn.
Welke beteekenis de pykniden en de door deze gevormde conidiën
hebben, weet men nog niet. —
De inwerking, die de verschillende roestzwammen op de door
h a a r bewoonde plantenweefsels hebben, is niet dezelfde. Sommige
soorten werken direct doodend op deze weefsels, die eerst hunne
groene kleur verliezen, dan geel worden en later afsterven. Zoo
gaat het bijv. met g ra an p lan te n , die door roest zijn aangetast.
Andere soorten veroorzaken in de eerste plaats eene vergrooting
der cellen van het orgaan (hypertrophie); soms gaan
deze cellen zich deelen, en d aa rn a weer uitgroeien; zoodat het
aangetaste plantendeel overmatig in omvang toeneemt. Daarbij kan
in de cellen van dit plantendeel eene bijzonder sterke ophooping
van zetmeel p la a tsv in d en , dat tot voedsel strekt voor de daarin
woekerende roestzwam. Toch sterft later gewoonlijk dit door de
werking der zwam abnormaal vergroote plantendeel vroegtijdig af.
Verder behoeft het geen b etoog, dat bovendien de overmatig sterke
ontwikkeling van bepaalde o rg an en , en eventueel de vorming van
abnormaal groote hoeveelheden zetmeel in deze, neerkomt op een
doelloos stofverbruik der p la n t, ’t welk ten nadeele komt van de
plant zelve en van de organen , waarom wij deze telen. —
Daar voor de kieming der roestsporen en dus voor het binnen