
rubriek moet men zoeken, en vindt daar dan dadelijk vermeld onder 1
(bl. 30): „dikke, heldergeel of helderrood gekleurde vlekken”, en eindelijk
onder deze rubriek bij a bet verschijnsel, dat wij bij onze perebladeren
waarnemen. Wij bevinden dus, dat de ziekte, waarmee wij te maken
hebben is: p e r e r o e s t , veroorzaakt door Oymnosporangium Sabinae^
en lezen achter dien naam: II, 163, d.i. wij kunnen op bl. 163 van
deel II de bedoelde ziekte nader beschreven vinden.
Tweede voorbeeld. Aan een’ wingerd vinden wij een aantal der
driüven klein gebleven, hier en daar met kiirkachtige overtreksels, soms
ook met een wit spinragachtig net of wel met eene meelacbtige massa
bedekt; vele ervan opengebarsten. Wij zocken in de inhoudsopgave van
deel I naar de ziekten en beschadigingen van den wijnstok, en worden
naar bl. 72 verwezen. Daar vinden wij op bl. 72 onder A de ziekten en
beschadigingen der bladeren, welke wij voorbijgaan, — op bl. 76 onder B
die der knoppen en jonge scheuten, welke wij insgelijks overslaan, —
op bl. 77 onder C die van den stam en de takken, die ons op dit
oogenblik evenmin interesseeren, — op bl. 77 onder D die der wortels,
waarmee het evenzoo gesteld is, — op bl. 78 onder E ziekten en
beschadigingen der bloemknoppen en bloesems, eindelijk op bl. 79
onder F ziekten en beschadigingen der bessen. I , I I , III, lY onder
deze rubriek geven niet wat wij zoeken, maar onder Y vinden wij
vermeld: misvorming en groeibelemmering der nog onrijpe bessen door
de werking van zwammen. Daar zockende onder nO. 1, 2 en' 3, blijkt
ons dat nO. 1 een bescbrijving geeft van de verschijnselen, zooals wij ze
bij onze druiven opmerken. Wij hebben dus te doen met den w a r e n
m e e ld a n w {Oïdium, Tuckeri) en worden verwezen naar deel I I , bl. 51. —
In het derde hoofdstuk van deel I worden algemeene opmerkingen
ten beste gegeven omtrent de wijze, waarop men ziekten en beschadi-
gingen der ooftboomen kan voorkomen en kan te keer gaan. Yooral in
het eerste gedeelte van dit hoofdstuk (de voorbehoedmiddelen) worden
zaken van algemeenen aard besproken, die voor den ooftteler van groot
belang zijn, wijl daarin op verschillende misstanden gewezen wordt,
die het optreden van ziekten en schadelijke dieren zeer in de band
werken. In bet tweede gedeelte van het bedoelde hoofdstuk worden
de bestrijdingsmiddelen besproken, die tegen zeer verschillende parasieten
» ten
schadelijke dieren kunnen worden aangewend; bij de bespreking
van de onderscbeiden ziekten en beschadigingen kan dan later worden
volstaan met däärheen te verwijzen. Op deze wijze wordt noodelooze
herbaling voorkomen.
Het laatste hoofdstuk van het eerste deel is gewijd aan de ziekten en
beschadigingen, veroorzaakt door invloeden, gezeteld in de anorganische
natnur: aan de schadelijke werking van te läge temperaturen , van te veel
vocht in den grond, van giftige stoffen in bodem en atmospbeer, enz. —
Deel. II behandelt de ziekten en beschadigingen, aan ooftboomen
teweeg gebracht door andere planten. Onder deze laatsten speien de
zwammen eene hoofdrol; en opdat de lezer het daaromtrent behandelde
goed versta, is in eene körte inleiding (bl. 13—28) ’t een en ander
omtrent de zwammen en haar leven meegedeeld.. Dat ik mij ook hier
tot het allernoodzakelijkste bepaalde, spreekt wel van zelf. —
Deel III bespreekt de ziekten en beschadigingen, aan ooftboomen
teweeg gebracht door dieren. De soorten van schadelijke dieren zijn hier
zoodanig beschreven dat men ze kan herkennen; voor bare plaatsing
in ’t systeem, voor de verklaring van sommige kunsttermen en voor
sommige bijzonderbeden van dierkundigen aard wordt verwezen naar den
2^^ druk van de in deze serie versehenen „Beginselen der Dierkunde” .
(Dierk. 125 beteekent: Zie bl. 125 van bet bedoelde werkje). —
In deel lY wordt de bespreking van de diersoorten, die schadelijk
zijn voor de ooftboomen, voortgezet, en worden vervolgens ook nog de
belangrijkste ziekten der ooftboomen, van welke ons de oorzaak tot
dusver nog onbekend bleef, behandeld. Dit deel eindigt met den „Index”
der gezamenlijke vier deeltjes. —
Het boek is grooter van omvang geworden dan ik bedoeld had. Maar
het kwam mij voor, dat de ooftteler alleen nit eene eenigszins grondige
bespreking van de ziekten en beschadigingen zijner ooftboomen en nit
eene niet te beknopte bebandeling der bestrijdingsmiddelen mit kan
putten. Eene andere vraag is deze: of niet de bespreking van sommige,
minder algemeen voorkomende of doorgaans minder belangrijke ziekten
had kunnen weg blijven? Ik heb ernstig over die vraag nagedacbt,
omdat ik in ’t algemeen voor den man der praktijk een klein boek
beter acht dan een groot. Maar eene ziekte, die hier tot dusver weinig