
geschikt ma akt, en vooral ook door hunnen schuinschen sta n d ,
eenigszins aan die van den mol. De veenmol is donker bruin. —
Fig. 36. De veenmol {Gryllotalpa vulgaris), loopcnd en vliegend
(nat. gr.); ook eene larve.
Hij komt minder op eigenlijken veengrond voor dan op veengrond,
die meer of min met klei of zand is vermengd; verder op allerlei
gronden, die door veel mest los en mul zijn geworden, zooals in
tu in e n , vooral in b roeibakken, op kweekbedden, enz. In ons land
wordt de veenmol aangetroffen in ’t Westen van Noord-Brabant,
in Zeeland en ’t Zuiden van Zuid-Holland, in ’t Westland, in
sommige gedeelten van de Graafschap Zutphen en van Twente, bij
Apeldoorn, in eenige deelen van ’t Westerkwartier van Groningen,
in ’t Oosten van F rie s la n d , en verder hier en daar zeer plaatselijk,
waar de grond bijzonder voor hem geschikt is.
De veenmol brengt den winter in eene soort van bewegingloos-
heid door, en komt reeds zeer vroeg in ’t voorjaar uit zijn’ schuilhoek
te voorschijn. Meestal vindt men reeds in de maand Maart
^ zijne loopgraven. Op de p la a ts, waar het wijfje h a a r nest wil
m a k en , daalt die loopgraaf ongeveer eene handbreedte n a a r beneden;
de holte van het nest wordt aldaar verkregen doordat de veenmol
met zijnen harden romp de a a rd e , die de uitgegraven holte omgeeft,
Z Ó Ó vast inéén p e r s t, dat men later het geheele nest als een’ klomp
aarde uit den grond kan nemen. Dit nest heeft ongeveer 4 cM.
in middellijn en eenen nauwen, eenigszins gebogen toegang. Het
getal eieren bedraagt gemiddeld ruim 200 stuks. Zij zijn zoo groot
als eene koolzaadkorrel, maar ovaal van vorm en geelachtig van
kleur. Zij worden bij tusschenpoozen in hoopjes gelegd. — Na
verloop van eene maand komen de jongen uit; deze zijn eerst
wit; doch weldra worden zij bruin op den ru g en vuilgeel onder
den buik. Zij gelijken dan wel wat op m ie ren , ofschoon bij nauwkeuriger
beschouwing de gedaante van den veenmol reeds zeer
goed zichtbaar is. De moederveenmol waakt met veel zorg voor
h a a r broedsel, dat binnen het nest blijft, totdat de laatste jongen
het ei verlaten hebben ; zij vergroot intusschen de binnenholte van
het nest om het aangroeiende kroost meer ruimte te verschaffen,
terwijl zij daardoor ook in de nieuw blootgekomen wortels voedsel
aan de jongen verschaft.
Nu beginnen de jongen merkbaar in wasdom toe te nemen en
grijpt de eerste vervelling plaats; doch daar deze jongen niet alle
tegelijk geboren werden, zoo verloopen er eenige dagen, vóór de
vervelling bij alien is geschied. Voorloopig blijven de jonge veenmollen
onder de zorgen der moeder; zij bewegen zich dan wel
Land- en Tuinbouwh.: Ziekten en Besch. der Ooftboomen, III. 5