
Uli'
I 1s
De s p r e e u w {Sturnus vulgaris L.),
algemeen genoeg bekend. Hij is een van de weinige zangvogels,
die een bruiloftskleed bezitten, echter niet tën gevoige van eene
tweede riiiing, maar wel ten gevolge van het liangzame afslijten der
veeren, waardoor de lichtgele en witte zoomen en vlekken verdwijnen
en de metaal-
kleur meer op
den voorgrond
treedt.
De spreeuw
is een trekvo-
gel, die laat
vertrekt (October,
November)
en vroeg hier
terugkomt (Feb
ru a r!). De
jongen vliegen
in J u n i uit.
In eens is dan
de streek' met
h o n d e rd en , ja
duizenden
schreeuwende
Fig. 11. De spreeuw ; 1/2 nat. gr.
spreeuwen bevoikt. In scharen dalen zij neer op de akkers en
weiden, waar zij h a a r voedsel gaan zoeken. Tegen den herfst
voegen zich bij hen nog de jongen van het tweede broedsel, en
allen gezamenlijk zwerven nog een tijd rond over de weiden en
de alsdan meestal reeds weer omgeploegde ak k e rs , om insekten,
wormen en slakken te eten.
Doordat de spreeuwen zich zooveel in groote sc h a re n , in lé g e rs ,
vertoonen, kunnen zij een’ belangrijken invloed uitoefenen op onze
k u ltu re s , ’t zij ten goede of wel ten kwade. Voor den akkerbouw
zijn zij zonder twijfel de nuttigste van alle vogels, doordat zij
slak k en , en ge rlingen, ritn a a ld en , emelten en a a rdrupsen op groote
schaal eten; dp graslanden eten zij vele g ra sru p sen ; op erwten- en
boonenakkers vele bladluizen. — Voor de houtteelt zijn zij eveneens
zeer n u ttig : vele rupsen en b astaa rd ru p sen en snuittorren
worden door hen vernield.
En hoewel zij menig jong plantje uit den grond ru k k en , en
heele broedsels kleinere zangvogeltjes vernielen om op eene ge-
makkelijke manier aan materiaal voor den nestbouw te komen,
aarzel ik niet, de spreeuwen in ’t algemeen hoogst nuttig te noemen.
Ook in de fruitboomgaarden doet de spreeuw gedurende een
groot gedeelte van ’t ja a r veel nut ; jammer maar dat hij zich in
de tijden dat het ooft rijp is , van zoo geheel andere zijde doet
kennen.
Hij heeft een’ onverzadelijken trek in alle ooftsoorten, die maar
eenigszins saprijk en zacht zijn. De kerseboomen over valt hij met
honderden soortgenooten om zich aan de kersen te goed te doen;
zoodra deze een bewijsje van eene roode kleur krijgen, zijn zij er
bij. Daarbij gaan zij zeer ruw met de kersen om; velen werpen zij,
slechts even aangebeten, op den grond. Als de kersentijd voorbij
i s , komen de bessen aan de beurt. Ook deze worden opgegeten al
vóór zij rijp zijn. Een ooggetuige uit den Bangert schrijft: ,, ledere
hektare tuinderij vereischt minstens twee p e rso n e n , die van
’s morgens vier tot ’s avonds zes n u r pal staan op h u n post om
de spreeuwen te verjagen. Dit gaat zoo voort, vier à zes weken
la n g , zoo lang er nog bessen zijn. De spreeuwen zijn oorzaak
dat de bessen onrijp worden geoogst, zoodat de markt op een’
bepaalden tijd wordt overvoerd en de prijs wordt bedorven. En
dan n o g , hoeveel kost niet het aanstellen van oppassers, hoeveel
geld wordt niet besteed aan het k ru it, ’t welk wordt verschoten
om den spreeuwen schrik aan te ja g en , en toch hoe weinig baat
wordt en bij gevonden!” Als de bessentijd voorbij is , moeten de
peren het ontgelden; en het is dikwijls ook niet mogelijk, deze tot
volle rijpheid te laten hangen. Ook aardbeien, frambozen, moer-
beien en druiven worden maar al te vaak duchtig geplunderd.