
I* ;r!■
4
IHI
In ;■ '
JALA
iii . l' i: m-; ;..
;A ■
I : :
;|1;:
, si. -y ■ ' -
i ï î ^ A
iSi ;:3
!'i 4 -
i- . ; ; 1 A7 ,4
itA:-.)
mogelijk van schadelijke invloeden te doen lijden, zorgen dat zij
onder zoo günstig mogelijke kultuurvoorwaarden groeien. Eene
doelmatige bewerking van den g ro n d , waarin de boomen zullen
worden geplant, — eene juiste wijze van p lan ten , — niet te
dichte planting, — eene doelmatige bemesting, — eene doelmatige
keuze. van den onderstam, — eene rationeele snoeiwijze, — eene
doeltreffende verpleging; ziedaar verschillende zaken, die ook als
middelen ter voorkoming van beschadiging en ziekte van de ooft-
boomen van ’t allerhoogste belang zijn.
Maar ook bij volkomen gelijke bebandeling is de vatbaarheid
van het eene individu voor eene bepaalde ziekte of beschadiging
grooter dan die van het andere. Bepaalde boomen blijven soms
ZOO goed als ongeschonden, ook al staan zij tusschen boomen i n ,
■ die in Sterke mate aan eene bepaalde ziekte of beschadiging lijden.
Soms kan de oorzaak daarvan liggen in het feit, dat de knoppen
later in ’t voorjaar tot ontwikkeling komen; of d a a rin , dat het
hout der jonge twijgen eerder tot volledige rijpheid komt, waardoor
er in ’t eene geval in ’t v o o rja a r, in ’t andere geval in ’t n ajaar
minder kans op vorstbeschadiging is. De meerdere of mindere
vatbaarheid om door bepaalde zwammen te worden aan g eta st,
kan afhangen van de dikte der cuticula (bl. 5) , die de bladeren
en de jönge twijgen overdekt, omdat het mogelijk is , dat eene
dikkere cuticula aan het binnendringen van zwamdraden meer
weerstand biedt. Zoo kan ook de aanwezigheid van eene dikke
waslaag op de bladeren en vruchten van een’ zekeren boom
dezen voor den aanval van bepaalde zwammen b e sch ü tten , zoodat
boomen, welke die dikke waslaag missen, voor Bepaalde ziekten
meer vatbaar zijn. Zoo kan de aanwezigheid van minder of meer
looistof in de bladeren maken, dat deze gemakkelijker of minder
gemakkelijk de prooi worden van schadelijke insekten of andere
dieren. Zoo krijgen boomen met brozer hout eerder wonden
dan die met steviger hout; en sommige parasitische zwammen
(bijv. Polyporus-soorten) en insekten (bijv. boktorren) vestigen
zich in een’ stam of tak uitsluitend of hoofdzakelijk op plaatsen,
die eene wond vertoonen. In de meeste gevallen echter is het ons
volslagen onbekend, waarom de eene boom eerder de prooi wordt
van eene bepaalde ziekte of beschadiging dan de andere; maar
oen feit is h e t, dat onder overigens gelijke ornstandigheden
sommige individu’s daarvoor vatbaarder zijn dan andere. Het ligt
voor de b a n d , dat men in eene bepaalde streek voornamelijk van
zulke boomen entloten moet nemen, welke in die streek blijken,
het minst vatbaar te zijn voor de aldaar het meest voorkomende
ziekten en beschadigingen.
Bestaat er reeds groot verschil wat aangaat de vatbaarheid van
bepaalde individu’s der zelfde variëteit, veel grooter nog is het
verschil in vatbaarheid voor bepaalde plagen tusschen de eene
variëteit en de andere. Zoo lijden de juttepeer en de Louise bonne
d ’Avranches meer aan schürft {Fusicladium) dan de Beurré de
Mérode en van Marum. Dikwijls echter behoort in de eene streek
eene zekere variëteit tot de voor eene ziekte minst vatbare v o rm en ,
terwijl in eene andere streek eene andere variëteit daarvoor minder
vatbaar is. De paradijsappel lijdt bij ons te lande veel aan kanker;
op hoogere, kalkhoudende niet al te droge gronden is hij tamelijk
wel kankervrij. Het is dus van ’t allerhoogste belang, dat h ij, die
zich mèt de teelt van ooftboomen ontledig h o u d t, nauwkeurig
oplette, welke variëteiten in zijne omgeving het minst vatbaar
zijn voor den aanval van de daar ’t meest voorkomende ziekten
en beschadigingen, en zich langzamerhand zooveel mogelijk te
beperken tot de teelt van die v a rië te iten , welke daarvoor de
geringste vatbaarheid vertoonen.
Reeds boven wees ik er o p , dat vele zwammen en insekten
voornamelijk zulke boomen a an ta sten , of althans zeer nadeelig
inwerken voornamelijk op zulke boomen, die verzwakt zijn, —
’t zij dat de variëteit, waartoe zij behooren, eigenlijk niet voor
het klimaat der streek p a s t, ’t zij dat eene te krachtige en
ondoelmatige bemesting of de vochtigheidstoestand van den grond
oorzaak is , dat sommige deelen (bijv. de jonge twijgen) te lang
blijven in den jeugdtoestand, dus in een’ toestand, waarin zij zeer
vatbaar zijn voor bepaalde ziekte en beschadiging.
In onzen strijd tegen de invloeden, die onze ooftboomen bescha