
A.
II.
J. '
Pru i m eboom.
Ziekteverschijnselen of vreterij aan de MadeneHm
I. De bladeren van den geheelen boom of alleen die van
enkele takken daarvan hebben eene abnormale kleur:
1. zij zijn geelgroen of geel, en sterven soms veel te
vroeg. Dit kan worden veroorzaakt door:
a. ernstige ziekte of beschadiging van den stam,
de hoofdtakken of de wortels (zie bl. 51—53).
b. te geringe hoeveelheid water in den grond
{verwelken), — de aanwezigheid van te veel
water in den grond {wortelrot; zie register, IV), —
gebrek aan ijzerverbindingen in den bodem, —
gebrek aan licht, waardoor de bladeren tevens
te klein b lijven, maar de twijgen langer en teerder
zijn dan in normale ornstandigheden ’t geval is.
2. De bladeren, meestal die aan slechts sommige der
ta k k e n , hadden aanvankelijk een normaal voor-
k om en , maar verliezen la ter hunne donkergroene
k leu r, om eenen zilverwitten glans te krijgen.
{„Melkglans", zie IV, 89).
De bladeren zijn gekronkeld of kroes, aan den onderkant
concaaf:
1. door de werking van aan den onderkant der bladeren
gezeten bladluizen (IV, 19);
2. door de werking van eene zwam {Exoaseus In sititia e ;
11,^ 40); in dit geval zijn de bladeren betrekkelijk
klein en soms roodachtig van kleur; zij zitten aan
dicht opeengehoopte twijgjes, die te zamen een
bezemachtig lichaam (,,heksenbezem” ) vormen.
De bladeren, — eerst slechts enkele, later vele, —
worden met een overtreksel bedekt, en beginnen vervolgens
over een groot deel h u n n e r oppervlakte, of ook
wel in hun geheel, te kwijnen:
1. Een gemakkelijk af te wrijven, zwart overtreksel over
de bovenzijde der bladeren: ,,roetdauw" ( I I , 57).
2. Een wit, schimmelachtig overtreksel: ,,meeldauw"
( I I , 51).
3. Droppels van eene kleverige, zoete vloeistof, vooral
aan den bovenzijde der bladeren {,,honigdauw",
afscheidingsprodukt van bladluizen; IV , 19).
IV. Vlekken op de bladeren.
1. Op de overigens normaal gekleurde bladeren vertoonen
zich kleine, gele plekjes, die soms met
naburige. vlekjes ineenvloeien; daarop ontstaan
puistjes van een eenigszins verstuivend poeder.
{Roest, veroorzaakt door eene roestzwam: Puceinia
P ru n i; I I , 154).
2. Ronde plekken, dikker dan de rest van het blad,
en geelrood van k le u r, veroorzaakt door de zwam
P olystigm a rubrum ( I I , 99).
3. Kleine, ronde plekken, waar het bladweefsel verdroogt
(veroorzaakt door zwammen):
a. w itte , bruin omzoomde, kleine p lek k en , veroorzaakt
door Sphaerella Bellona ( I I , 76).
cirkelronde, gele, droge vlekken; ten slotte valt
het doode bladgedeelte u i t , zoodat gaten o n ts ta a n :
Cereospora circumscissa.
b ru in e , kleine, droge vlekken, door een’ iets
donkerder ran d omgeven, worden veroorzaakt
door Phyllosticta p ru n ico la ( I I , 92) of door
Hendersonia foliorum.
b.
e.
V. In de overigens geheel gezonde bladeren worden door
een klein rupsje gangen u itg e v re ten , in dier voege dat
het bladmoes geheel of grootendeels verdwijnt, terwijl de
bovenste en de benedenste opperhuid blijven zitten. De
gangen doen zich daardoor wit voor. — Deze vreterij
geschiedt door zoogenoemde mineerrupsjes, o. a. door
Lyonetia Clerkella ( I I I , 78).
Land- en Tuinbouwh.: Ziekten en Besch. der Ooftboomen, I. 4