
■
-.¡■'F y-I H-n '■ y
i'i
; 7
6î
ill
October of later in ’t Jaar als volwassen insekten den grond
verlaten. De wijfjes van de wintervlinders zijn ongevleugeld of
althans hare vlengels zijn zóó k le in , dat zij tot vliegen ongeschikt
zijn. Deze nu kruipen tegen de boomstammen op en leggen hare
eieren aan of nabij de knoppen der ooftboomen: en later vernielen
de ru p s e n , die daar uit te voorschijn k om en , de knoppen. Wanneer
men nu de stammen omgeeft met een’ band van eene kleverige
substantie, dan worden de vrouwelijke vlinders v erh in d e rd , de
k ruin der boomen te bereiken. Het spreekt van zelf, dat dit middel
alleen dan uitwerking heeft, wanneer men alle boomen van eenen
boomgaard met een’ kleefband omgeeft; deed men het alleen bij
sommige boomen, dan zouden de wijfjes, die op den eenen boom
op haren weg eenen kleefband ontmoetten, een’ anderen boom
opzoeken, en d aa r in h a a r voornemen slagen. — De v raag is nu
vooreerst, welke kleefstof te nemen. Teer droogt te spoedig op;
en het is noodzakelijk, dat de kleefstof h a a r klevend vermögen
lang behoude, omdat de vlindertjes niet alle tegelijk uit den grond
k ruipen, en er — met name wanneer de grond in den tijd , waarin
de diertjes bezig zijn, te voorschijn te komen, bevriest — een vrij
lange tijd kan verloopen tusschen den tijd waarop de eersten en
dien, waarop de laatsten uit den grond kruipen. T e e r, samen-
gesmolten met één vierde gedeelte b a r s , blijft langer klevend. E r
zijn verschillende mengsels in den hande l, die onder den naam
„riipsenlijm" bekend zijn, en die zeer lang het kleefvermogen
behouden. Eene zeer goede soort van rupsenlijm kan men zelf
fabriceeren door 5 deelen raapolie en één deel varkensvet duchtig
dooreen te koken, één deel terpentijn en één deel h a rs samen te
smelten, en de beide mengsels warm dooreen te roeren.
Het verdient geene aanbeveling, de klevende zelfstandigheid op
de boomstammen zelve te smeren; teer en verreweg de meeste
soorten van rupsenlijm zijn niet onschadelijk voor de stammen.
Daarom smeert men de lijm op papierbanden, die men vooraf
stevig om de stammen vastbindt (fig. 27; 8). Men zorge vooral, dat
de insekten geene gelegenheid vinden om tusschen den stam en den
daaromheen gebonden band door te kruipen. Daarom reinige m e n ,
1
zoo noodig, vooraf den stam van de schorsschubben, zoodat zijne
oppervlakte zoo glad mogelijk worde; en men neme voor den band
liefst dun p erk am en tp ap ie r, dat zich goed aan de stamoppervlakte
aansluit en waardoor toch de lijm niet heentrekt.
Gebruikt men in een’ boomgaard vangbanden (zie bl. 112), dan
kan men deze meteen als kleefbanden gebruiken. In Ju n i heeft
men de vangbanden aangebracht; in October besmeert men ze
met rupsenlijm, en in December of J a n u a ri neemt men de banden
van de stammen af en v erb ran d t ze.
Bij kerseboomen, waarop de appelbloesemkever en de rups der
wormstekige appelen niet voorkomen, terwijl de wintervlinder aan
deze boomen veel kwaad doet, zal men doorgaans alleen kleef-
banden aan wenden; bij appel- en pereboomen daarentegen gewoonlijk
liever vangbanden, die men tevens als kleefbanden gebruikt.
Gewoonlijk vangt men op de kleefbanden veel mannetjes en
slechts weinig wijfjes. De laatsten toch kruipen tegen de stammen
o p , en bemerken, bij den lijmring komende, al spoedig dat zij niet
verder kunnen; zij keeren te ru g op haren weg, om het bij een’
anderen stam te p ro b e e ren , maar ook al weer zonder succès. De
mannetjes vliegen om de stammen h e en , om met de n a a r boven
trekkende wijfjes te p a r e n , en kleven met hunne vleugels in de lijm
vast. Soms zijn de banden bijkans geheel met mannetjes overdekt.
Op één p u n t wil ik nog wijzen. E r zijn vele boomgaarden, die
door slooten omgeven zijn, waarlangs knotwilgen staan; en ook
op wilgen kunnen de wintervlinders h unne eieren leggen. Nu kan
men om die knotwilgen met ' hunne gespleten stammen geen
kleefbanden bevestigen. Waar dus knotwilgen den boomgaard
omgeven, heeft men k a n s , dat telken ja re van deze boomen uit
de boomgaard weer besmet wordt. Heeft men geene knotwilgen
om de boomgaarden, en bevestigt men kleefbanden op de juiste
wijze om alle stammen, dan is men niet alleen in ’t volgende ja ar
vrij van de wintervlinderschade, maar men is de plaag ook voor
goed kwijt; want de vleugellooze wijfjes komen ook niet van
naburige boomgaarden zich in een’ eenmaal gereinigden boomgaard
vestigen. Alleen met jonge boompjes, die men in den boomgaard