
i
:4.:.
i ir
iil
íJx
7Í.1
of als de stam is a a n g e ta st, die van den geheelen boom — worden
vaak reeds midden in den zomer geel.
Onder de inwerking van bepaalde oorzaken (zie beneden) hebben
de weefsels van de steenvruchtboomen neiging om te vervloeien;
daarbij gaat niet alleen het zetmeel m a ar ook de cellulose der celwanden
(vooral van de b a s t, maar ook van het hout en het teeltweefsel)
in gom over. Houdt het teeltweefsel op eene bepaalde plaats
van den stam of van een’ tak als zoodanig op te b e sta an , doordat
het geheel vervloeit, dan is het natuurlijk met den diktegroei
op die plaats gedaan. En de vervloeiing van de bast en van
’t jonge hout kan natuurlijk evenmin ongestraft geschieden. De
sapstrooming, en dus ook de voeding van den boom, lijdt er onder,
en de boom gaat kwijnen.
Hoewel nu uit Beyerick’s en Aderhold’s onderzoekingen blijkt
dat gomziekte door besmetting met de zwam Clasterosporium
carpophilum (= Coryneum Beyerinckii) kän worden in ’t leven
geroepen, is althans de laatstgenoemde onderzoeker van meen in g ,
dat gomziekte ook door andere oorzaken kan ontstaan. Sommigen
meenen dat dit ook kan geschieden door ophooping van te veel
voedende stoffen, die niet voor de vorming van nieuwe deelen
worden gebruikt. Sommigen willen in de gomziekte geene
eigenlijke ,,ziekte” zien: evenals de naaldboomen altijd h a rs p ro duceeren,
Z O O vormen de steenvruchtboomen gom. Beide stoffen,
h a rs en gom, zijn natuurlijke beschermingsmiddelen voor de
levende weefsels; wanneer een boom uitwendig eene wond heeft
gekregen of wanneer inwendig weefsels zijn gestorven, dan is de
vorming van gom of van h ars een natuurlijk middel om de
gezonde levende weefsels van de buitenwereld of van de gestorven
weefsels af te sluiten en ze aldus te conserveeren. Vandaar dan
ook dat de ,,gomziekte” kan verschijnen na verschillende inwer-
kingen: na verwondingen in ’t v o o rja a r, wanneer de sapstrooming
der boomen krachtig is; na verplanting op ongeschikten tijd; na te
diep planten. Zij vertoont zich het meest op zw a ren , vochtigen,
sterk met dierlijken mest gemesten grond. Kortom het schijnt
dat de gomziekte door verschillende oorzaken kan worden in
83
’t leven geroepen: ééne van de oorzaken is besmetting door de
zwam Clasterosporium carpophilum. Gomvorming is ook een
verschijnsel van de ziekte, die bij kerseboomen door Cytospora
leueostoma wordt in ’t leven geroepen. (Zie register).
Het hgt voor de h a n d , dat men voor de bestrijding van Clasterosporium
carpophilum, wanneer deze zwam vlekken op de bladeren
en vruchten veroorzaakt, het in zoo vele gevallen helpende middel,
de Bouillie Bordelaise, heeft geprobeerd. Nu mag niet worden ver-
g e ten , dat eene bespuiting met dit mengsel voor het teere gebladerte
van den perzik soms schadelijk kan worden. Maar vooral verdient
hier ter plaatse het volgende geval vermelding. De Heer Ide h a d , in
overleg met m ij, eens te Wageningen een aantal perziken bespoten
met ’t oog op de bestrijding van de krulziekte (zie bl. 42). Later
vertoonden die boomen, welke niet slechts vóór het opengaan der
knoppen waren b espoten, maar ook eene bespuiting hadden ondergaan
op de reeds ongeveer volgroeide bladeren, eene menigte
bruine vlekken, die bij nader onderzoek bleken te zijn veroorzaakt
door Clasterosporium carpophilum. Het was opvallend zooveel
als deze vlekziekte meer voorkwam bij die perziken, welke ook
voor de tweede maal bespoten w aren, dan op die, welke of slechts
vóór t opengaan van de knoppen of in ’t geheel geen bespuiting
hadden ondergaan; en dit verschil werd op onderseheiden terreinen
opgemerkt. Het schijnt dus dat de bespuiting met Bouillie Bordelaise
de bladeren van den perzik vatbaarder kan maken voor de
,,hagelschotziekte . Rechtstreeks had de Bouillie in dit geval de
perzikbladeren niet benadeeld.
Met ’t oog op de omstandigheid, dat ,,gomziekte” , althans in
sommige gevallen, zeer zeker besmettelijk i s , is het goed, gedurende
den rusttijd in ’t leven van den boom, zooveel mogelijk de gommende
takken en twijgen tot op de gezonde weefsels af te snijden en de
wonden te teeren of met boomwas. dicht te smeren, om ze aldus
van de lucht af te sluiten. Bovendien zijn ju ist de gommende tak-
wonden en de ,,w ate rk an k er’’plekken der scheuten de overwin-
teringsplaatsen van de Clasterosporium. Natuurlijk moeten deze
afgesneden twijgen dadelijk verbrand worden.