
u
ili
IS!
liir ü..
il»-ÌrF-Mt : 1r-i
|!ìI7ÌÌ .
Mi
deze veranderingen in het bladmoes zijn tot stand gekomen,
groeien de tepelvormige uitsteeksels der opperhuidscellen tot
Erineumharen uit.
Wanneer de Erineumvormingen op de bladeren van houtachtige
planten in niet al te grooten getale voorkomen, zijn zij niet
merkbaar schadelijk. Maar op kleinere, kruidachtige gewassen
hebben zij eerder eenen voor den groei en de geheele ontwikkeling
noodlottigen invloed, daar eene flinke bladgroen vorming in de
zieke plekken achterwege blijft, en dus de assimilatie merkbaar
vermindert. Komen Erineumvormingen in zeer groot getal op de
bladeren van struiken en boompjes voor, dan is h are aanwezigheid
zelfs voor deze niet geheel onverschillig. Eerder doodgaan dan de
gezonde bladeren, doen de bladeren met Erineumvormingen niet.
Daar de galmijten in de knoppen overwinteren en zich tegen
het n a ja a r daarheen te ru g tre k k e n , zoo bestaat het bestrijdingsmiddel
tegen de Erineum-vormers d a a rin , dat men in den zomer
de aangetaste bladeren zooveel mogelijk afplukt en v e rb ra n d t, en
dat men die ta k k e n , welke sterk aangetaste bladeren hebben
gedragen, zoo sterk mogelijk snoeit. Bespuitingsmiddelen baten
tegen de zoo verscholen levende galmijten al zeer weinig.
Ik vermeld hier op zeer beknopte wijze de meeste der aan
ooftboomen bekend geworden Erineumvormingen; de eenige, die
van niet al te geringe oeconomische beteekenis is, bespreek ik
daarna iets uitvoeriger.
Aan den onderkant van de bladeren en bladstelen van den
appelboom komt eene viltvorming voor, aanvankelijk wit, later
bruin. Men vindt h aa r zelden aan de bovenzijde der bladeren,
maar aan de onderzijde soms zóó erg dat de geheele bladoppervlakte
ermee bedekt is. — Ook perebladeren kunnen gelijksoortige
Erineumvormingen vertoonen. — Op de mispel kan aan den
onderkant der bladeren een geelrood Erineum voorkomen. — Op
¿bladeren vindt men soms tusschen bepaalde gedeelten van de
nerven een (dikwijls ongeveer vierkant) bladgedeelte, dat eenigszins
n aa r boven toe uitpuilt. De Erineumvorming is hier niet uit
louter haren samengesteld, maar uit tepel-, tong- of knobbelvormige
uitsteeksels, bestaande uit bladmoes en de deze overdekkende
opperhuidscellen; terwijl deze uitsteeksels weer met een dicht vilt
van haren bedekt zijn. De dichtste haarbekleeding vindt men aan
de holle onderzijde van het blad; ook aan de bovenzijde komt
eene dergelijke bekleeding voor, maar deze is veel zwakker.
Tusschen de h a re n , en vooral tusschen de bladuitsteeksels vindt
men m sommige tijden des ja a rs de mijten in overgrooten getale.
Soms zijn de bladeren er geheel en al mee bezet; ook op bladstelen
en vruchten komt het Erineum voor, ’t welk bij den
walnootboom inderdaad niet onschadelijk is. — Zulks kan niet
minder het geval wezen met het Erineum van den wijnstok.
De g a l m i j t v a n d e n wi j n s t o k {Phytoptus Vitis).
Het vilt, dat deze veroorzaakt, is aanvankelijk wit, later soms
roodachtig of bruinachtig. Het bestaat uit d u n n e, cylindrische,
soms herhaaldelijk heen en weer gebogen en dooreengewarde haren.
Gewoonlijk vertoont het vilt zich alleen aan de onderzijde van de
bladeren van den wijnstok, en dan is doorgaans op de met vilt
bedekte plaatsen het blad blaasachtig opwaarts gebogen (fig. 34).
Zijn er vele dergelijke opzwellingen aanwezig, dan kan het blad
zeer merkbaar misvormd zijn; ook kan de groei er onder lijden.
Somwijlen vertoont zich de viltbekleeding hier en daar ook aan den
bovenkant der bladeren, op de vruchtstelen en op de vruchten
zelve. Wèl behoort de viltziekte van den wijnstok niet tot de
gevaarlijkste ziekten van dit gewas, maar toch kan zij sommige
ja ren van beteekenis worden. Briosi heeft aangetoond, dat de
galmijten van den wijnstok in de knoppen overwinteren, zoodat het
afsnijden en verbranden der twijgjes, waaraan de met vilt bedekte
bladeren z a ten , het aangewezen bestrijdingsmiddel is. —
b. „Pondknopp en."
Bij de vorming van rondknoppen verdikt zich de as van den
aangetasten knop in meerdere of mindere mate; terwijl zij altijd