
HJl
meerdere rupsen daarmee bezig zien. De rupsen zijn in ’t laatst van
Maart of ’t begin van April volwassen; zij verlaten alsdan den door
h aa r bewoonden knop, en laten zich met een’ spinseldraad n aa r den
bodem zak k en , waar z ij, op eenen geringen afstand van de oppervlakte,
een hulseltje maken uit a a rd k lu itje s, door draden aanéén-
gehecht. Zij verpoppen zich daarbinnen echter gewoonlijk eerst
midden Mei. De vliegtijd van ’t volwassen insekt valt in Mei of
begin Ju n i. Sommigen beweren, dat er eene tweede generatie
voorkomt, die zich dan als ru p s in de knoppen van het tweede
lot zou ontwikkelen. Hoe het zij, het insekt overwintert als ei. Men
vindt de eieren tot kleine, platte koekjes samengevoegd, aan de
stammen der bessestruiken.
H e t s k e l e t e e rm o t j e d e r o o f t b o om e n {Simaethis
p a r ia n a L.).
Het vlindertje heeft eene vleugelspanning van 11—14 mM. Kop
en borststuk zijn b ru in ; de voorvleugels hebben eene grauwbruine
grondkleur, met twee helderwitte dwarslijnen. Achtervleugels, even
als ’t achterlijf, bruingrauw.
Het ru p sje is groengeel met gele ruglijn en zwarte stippen.
Wel was dit insekt steeds hier te lande zeer algemeen, maar
van eene aanmerkelijke beschadiging, er door teweeggebracht,
vernamen wij in Nederland eerst in de laatste jaren. Bepaaldelijk
in 1900 deed het in verscheiden streken onzes lands veel nadeel.
Wèl leeft de ru p s ook op pereboomen, kerseboomen, meidoren en
lijsterbes; maar van groote schade was tot dusver alleen op appelboomen
sprake. Waar pereboomen naast appelboomen stonden,
die erg van de rupsen te lijden h adden, zag ik deze toch nooit op
eerstgenoemde boomen overgaan.
Het schijnt dat het insekt als vlinder overwintert; want begin
November ontving ik vlindertjes, die toen op de ooftbewaar-
plaatsen waren aangetroffen; deze waren waarschijnlijk met bladeren,
die aan de appelen waren blijven zitten, als poppen daarheen
gebracht.
toi
In ieder geval zijn er twee generaties per ja a r; de eerste vliegt
als vlinder in Ju n i; en de ru p s e n , waaruit de vlinders, dezer generatie
ontstaan zijn, vreten dus i n ’t voorjaar aan de bladeren. De tweede
generatie van rupsen vreet in Ju li en
Augustus, en komt tegen ’t n ajaar
als motvlindertje te voorschijn.
De rupsen knagen de bovenste
opperhuid en de groene bladeren a f ,
leven aan de bladoppervlakte, die
zij afknagen, onder een spinsel, en
hechten daarmee ook de bladeren
a a n elkaar. De bladeren worden geheel
geskeleteerd en bruin. In den
zomer 1900 zag ik herhaaldelijk midden
in den zomer bij appelboomen zoo
goed als alle bladeren geskeleteerd.
Natuurlijk moet de vruchtvorming
zoowel als de groei der boomen daar
geweldig onder lijden. — De rupsjes
spinnen zich aan de verschrompelde
bladeren of in de nabijheid daarvan
in een helderwit coconnetje in.
De m i n e e rm o t d e r o o f t b o ome n
{Lyonetia Clerkella Hübn).
Het vlindertje is slechts 3 mM. lang
F lg . 70. Blad van een’ kerse- i i
boom met gangen van \y o 7 ^ a vleugelspanning van
Clerkella. 8 mM. Het heeft zeer-smalle vleugels
met buitengewoon lang franje; voorvleugels
en achterlijf grijswit. Sprieten zoo lang ongeveer als
’t lichaam.
Het rupsje is 5 mM. lang, p la t, aan den voörkant breeder dan aan
den ach terk an t, doorschijnend grijsgroen van kleur; kop lichtbruin.
In den herfst worden de eieren aan de bloemknoppen van