
!:i|-
1 f
gium vervormde cel o n tsta an , onder deze kan men nog weer
Fig. 9. De parasiet der aardappelziekte {Phytophthora infestans). A ~ stukje
van de opperhuid (e ), op eene zieke plaats afgetrokken van de onderzijde van
een blad. Uit het huidmondje sp is als onmiddellijke voortzetting van de in
’t inwendige van het blad aanwezige myceliurndraden (m) een jonge conidiën-
drager uitgegroeid, die nog ouvertakt is en op zijn’ top de eerste conidië (sporangium)
begint te vormen (200 maal vergi’oot). — B — een stuk opperhuid (e) met een’
volledig ontwikkelden, vertakten conidiëndrager, die uit het huidmondje sp is
uitgegroeid, en samenhangt met het mycélium m (12 0 maa .'vergroot). a = : de
eigenaardige opzwellingen aan de takken, waar vroeger conidiën zich vormden. —
G — eene rijpe conidië, aan den top met een papil, aan de basis met een
steeltje (500 maal vergr.). — P — eene conidië, die zich als sporangium gedraagt,
en de jonge zwermsporen laat ontsnappen (400 maal vergr.) — E —
twee volledig ontwikkelde zwermsporen (400 maal vergr.). — F — eene nit eene
zwermspore ontstane rüstende spoi’e , die bezig is te ontkiemen (400 maal vergr.).
twee soorten onderscbeiden: chlamy do sporen en conidiën.
De chlamy do sporen ontstaan uit het gewone mycelium van de
Fig. 10. Exoaseus Pmni.
Sporenblaasjes of asci in verschillende
ontwikkelingstoe-
standen. In een der blaasjes
zijn reeds de ascosporen gevormd.
(400 maal vergr.)
l i g . 1 2 . Doorsnede van eene roest-
vlek op een blad van een graangewas
(200 maal vergr.). Men ziet het
mycelium van de roestzwam, en de
draden met de sporen aan den to p ,
van welke de meesten ééncellig zijn,
terwijl een paar in ’t midden van de
vlek uit twee cellen zijn samengesteld.
Fene van de ééucellige sporen
is losgeraakt. Men ziet ook de cellen
van het aangetaste blad, die uit-
eengeweken zijn.
Fig. 11. Gedeelte nit de
spoi’enblazendragende laag van
Morchella esculenta, a — asci,
p ~ paraphysen , sh — hyphen.
(240 maai vergr.).
Fig. 13. De zwam van den
l’oetdauw ( Capnodium salieinum),
in den zoogenaamden Tonda-
toestand, vormende chlamydo-
sporen (300 maal vergroot). a.
lichter gekleurde hyphen; h.
donkerder gekleurde, dikwandige
chlamydosporen.