
i: -F"'
in de bladeren, welke zij geheel skeleteert; altijd echter blijft zij
aan den onderkant der bladeren zich ophouden. Soms komt zij in
zoo grooten getale v o o r, dat er geen gaaf blad meer aan de boomen
zit. Tegen ’t einde van Mei of ’t begin van Ju n i is zij volwassen;
dan is zij 12 à 13 mM. lang; zij is bijzonder breed en betrekkelijk
plat; de kop is b ru in , dicht met haren bezet. Het lichaam is fraai
groen van k le u r , aan de kanten en van onderen lichter. De geheele
ru p s is behaard.
De volwassen bastaa rd ru p s kruipt in den g ro n d , waar zij zich
in eene d u n n e , bruine cocon inspint. Dikwijls blijft zij d aa r in dien
toestand tot het volgende voorjaar vertoeven, als wanneer de bladwesp
weer te voorschijn komt.
Meestal echter komt het volwassen insekt nog in Ju li of Augustus
te voorschijn, en treft men in de tweede helft van den zomer nog
eene tweede generatie van bastaa rd ru p sen op de kerseboomen aan.
Bestrijding: zie de volgende soort (bl. 79).
De s l a k v o rm i g e b a s t a a r d r u p s d e r o o f t b o om e n
[Selandria adumbrala Klug).
Lang 51/2 mM., vleugelspanning 11 mM. ; glimmend zwart; vleugels
glashelder, behalve op ’t midden, waar zij eenigszings berookt
uitzien.
De b a sta a rd ru p s (fig. 42) is 10 mM. lang; zij heeft een’ kleinen
kop; het lichaam wordt achter den kop iets d ik k e r, en wordt
dan verder n a a r achteren toe weer dünner. De kop is zwart,
maar overigens is het diertje geelgroen. Van dat alles ziet men
evenwel niet veel, daar de geheele oppervlakte van de b a s ta a rd ru
p s met een zw a rt, n a a r inkt riekend slijm bedekt is , waardoor
het dier op een slakje, of nog meer, op eenen kleinen bloed zu ig e r,
gelijkt. Na iedere vervelling vormt zich dat slijm op nieuw; eveneens
wanneer men het van ’t lichaam der ru p s afwrijft.
Men vindt van af de tweede helft van Ju n i tot in September
deze b astaa rd ru p sen alleen of wel bij drieën of v ie ren, op de bladeren
van k e rse -, p e re -, appelboomen en abrikoz en, en wel meestal
aan den bovenkant der bladeren. (Op pere- en kerseboomen komen
ze ’t meest voor). Zij vreten de ééne opperhuid met het groene
bladmoes weg, terwijl de andere opperhuid met de nerven overblijft.
Aldus veränderen de bladeren maar al te vaak geheel in
blad Skeletten, die bru in gekleurd worden en eenigszins ineenschrompelen.
Bij kleine piramiden en bij leidboomen wordt door
de vreterij van de slakvormige b astaa rdrupsen niet
zelden de helft der bladeren buiten werking gesteld.
Het kan voorkomen dat de jonge peren dientenge-
volge afvallen lang vóór ze volgroeid en rijp zijn.
Nadat de b a staa rd ru p s vier malen verveld i s , is
zij volwassen; dan verliest zij de slijmbekleeding,
en is over de voorste lichaamshelft geel, over de
achterste helft bruin van kleur. Dan kruipt zij bij
den stam des booms n e e r, en zoekt in den grond
eene schuilplaats om zich in te spinnen. Zij hecht
in b a re tonvormige cocon klompjes aarde en zand
v a s t, en blijft binnen dit omhulsel den geheelen
winter over on veranderd. Het volgende voorjaar
verpopt zij; in Ju n i of Ju li verschijnt de volwassen
wesp, die weldra h are eieren aan de bladeren der
ooftboomen legt. — Daar de bladwespen volstrekt
niet alle op den zelfden tijd uitkomen, zoo zijn ook
Fig 42 Slakvor- b a s ta a rd ru p s e n , die men in den zomer en het
mige bastaardrups begin van den herfst a a n tre ft, niet van denzelfden
(Selandria adum- ouderdom.
ö ’aia) enhare wiize -r. • i -i x • • j
v an v reten .N a t. gr. Beginnen deze pas zeer laat in ’t seizoen te v re te n ,
dan kan het zijn, dat zij niet zoo heel veel schade
meer teweeg b rengen , ook al worden de bladeren geducht toegetakeld.
Daar kers en abrikoos vroeger hunne vruchten tot rijpheid brengen
dan appel en p ee r, zoo doet de slakvormige b a sta a rd ru p s bij even
sterk optreden, aan de laatstbedoelde boomen meer kwaad dan
aan de eerstgenoemde.
Beslrijding. Tijdig afzoeken. Het bepoederen van de bladeren
met fijn kalkpoeder of wel met bloem van zwavel. De laatstgenoemde