
die hunne conidiëndragers, veelal in b u n d e ls , uit de huidmondjes
der voedsterplant te voorschijn doen treden. Deze conidiëndragers
vertakken zich herhaaldelijk, en dragen aan hunne fijnste vertakkingen
de conidiën.
Ik behoef hier slechts ééne soort te vermelden, n.l.
Peronospora viticola de B a r y ,
de oorzaak van den v a l s c h e n m e e l d a u w v a n d e n wi j n s t o k .
Ziekteverschijnselen. De onderkant
van het blad vertoont
eene helder w itte , donzige schimmel,
’t zij in den vorm van smalle
strepen dicht längs de n e rv en ,
’t zij in grootere plekken op
andere plaatsen van het blad.
De bovenkant van het blad wordt
op de aangetaste plekken eerst
geelgroen, dan geel- of b ru in a
chtig, en verdort weldra; alsdan
beginnen de bladeren zich te kron-
k e len , en ten slotte vallen zij af.
Het witte schimmelovertreksel
kan op de bloem- of v ru ch tste len ,
de bloemen en de jonge druiven
overgaan (fig. 22 en 23). Deze
laatsten worden dan loodkleurig
grijs en verdrogen. Soms worden
ook oudere, maar nog niet rijpende
OA o , I druiven aangetast; dan worden
vig. ¿V . otuk van eene doorsnede door ^ -u - •• t i i u t ,
een wijnstokblad (vergr.). Uit een hmd- ^eze brumgri]S, de huid WOrdt dik,
mondje komt een hoopje conidiëndragers Icerachtig en verschrompelt; m aar
te voorschijn. Links van de hoofdfiguur ¿g uitwendige Schimmelvorming
zijn meer vergroote conidiën geteekend; , ..-üi. , , •
rechts oösporen. blijtt op deze oudere druiven
meestal achterwege.
Oorzaak is Peronospora viticola, een zwam, die omtrent 1878
uit Amerika n a a r Europa verbreid werd, en tegenwoordig in de
111
'iHl
r i
.4
■-"î
f: '•s>i
. • r i
wijnverbouwende streken van dit werelddeel met de Phylloxera de
vinnigste vijand van den wijnbouwer is. In ons land deed zij tot
dusver nog niet veel van zich spreken ; maar toch wordt zij o. a. in
het Westland op onder glas geteelde wijnstokken aangetroffen.
Op den in open lucht geteelden wijnstok vertoont zij zich niet
vroeger dan einde Mei, meestal la te r, soms eerst kort vóór de
rijpte der druiven; bij de teelt onder glas is zij, zooals wel van
zelf sp re ek t, minder aan een’ bepaalden tijd gebonden. — De
conidiëndragers, die meestal in bundels van eenige exemplaren
bijeen uit de huidmondjes, en dus bijkans uitsluitend aan den
onderkant der b lad e ren , te voorschijn komen (fig. 20) , zijn boom vormig
v e r t a k t ,
en dragen zeer
talrijke sporangiën
, die afvallen,
door den
wind verbreid
worden, en op
een gezond blad
neervallende,
dat ook ziek
maken. Zoo’n
sporangium
v ormt, in een’
waterdroppel
g eb ra c h t, 6 tot
8 zwermsporen,
die een poos
in het water
Fig. 21. Doorsnede door een wijnstokblad (zeer vergr.).
Men ziet de oösporen.
rondzwemmen, maar na 3 à 4 u u r tot ru s t komen en gaan kiemen.
Liggen er waterdroppels (dauw bijv.) op het b lad , dan kan dit
op deze wijze, als er conidiën op overwaaien, besmet worden;
in vochtige lucht kiemen de conidiën, als zij op een blad liggen,
zelve, en de aldus ontstane kiemdraad dringt dit blad binnen.
Terwijl weer nieuwe b la d e re n , bloemstelen en druiven besmet
.1 i' '•
)î
4;,:
if. .
I 5-'