
B.
C.
D.
IV. Aan de bladeren zuigen bladluizen (IV , 7), en enkele
malen de halfbolvormige dopluis Lecanium Rubi
(IV , 54).
V. Vreterij door verschillende rupsen (echter zeiden van
beteekenis) en door snuittorren van het geslacht
Phyllohius ( I I I , 44).
Ziekteverschijnselen en beschadigingen aan tw i j g e n ^ ta k k e n
en s ta m m e t je sM
I. Opzwellingen (gallen), die door de roodachtige larfjes
van de braambessengalmug {Lasioptera P u b i Heeg.)
bewoond worden.
II. Vreterij inwendig (in ’t merg):
1. in de jonge scheuten door de ru p s van een mot-
vlindertje, B u ta lis variella F .;
2. in de ondereinden der stammetjes door de geelwitte
rups van den framhozen-glasvlinder {Sesia hylaei-
formis Lasp.)] daardoor sterven de stammen en
laten zich dan gemakkelijk uittrekken ( I I , 88).
Beschadiging der b l o e m k n o p p e n en b lo e s em sm
I. De snuittor Otiorhynchus picipes ( I I I , 46) knaagt aan
de knoppen.
Sommige bloemknoppen blijven gesloten en gaan dood
door de werking van den kleinen frambozenhloesem-
kever {Anthonomus R u b i; I I I , 52). Deze steekt met
den snuit een klein gaatje in den nog gesloten knop,
en legt daarin een ei. Vervolgens maakt hij eene kleine
wonde in den steel, waaraan de knop zit. In dezen
laatsten ontwikkelt zich de pootlooze la rv e , die den
stervenden knop van binnen uitvreet.
II.
I II . De geopende bloemen worden vernield door 4—5 mM.
lange, geelgrijze kevertjes {framhozenkevertjes —
B y tu ru s tomentosus of P. fum a tu s ; I I I , 21).
In de rijpe Frambozen bevinden zich ,,wormpjes” , dat zijn
de larven van bovengenoemde framhozenkevertjes ( I I I , 21).
De rijpe frambozen stinken: Frambozenwants (IV , 2).
Aardbeiplant .
A. Ziekten en beschadigingen der h la d e n e n ,
I. Vlekken op de bladeren, aanvankelijk roodbruin van
k le u r, later b ru in , eindelijk wit. Deze kunnen door
verschillende zwammen worden vero o rzaak t: meestal
door Sphaerella Fragariae ( I I , 76).
II. Een zw a rt, roetachtig overtreksel, vooral op den
bovenkant der bladeren: Roetdauw {Capnodium
sa lie in um ; I I , 57).
III. Een eerst sp in rag a ch tig , later meelachtig overtreksel
op de bladeren, vooral aan den onderkant: Meeldauw
{Sphaerotheea Castagnei; I I , 45).
IV. Vreterij van verschillende rupsen; gewoonlijk van geen
praktische beteekenis.
B. Beschadiging der b l o e m s t e l e n g k n o p p e n en b lo em e nm
I. Een witachtig, meelachtig overtreksel op de bloemstelen,
waardoor deze verschrompelen, en waardoor de bloesems
en de aardbeien tot gebrekkige ontwikkeling
komen: Meeldauw {Sphaerotheea Castagnei; I I , 45).
II. Bladluizen {Aphis Fragariae) zuigen aan den bloem-
steel, vlak onder de bloemen (IV , 7).
III, Op eene bepaalde plaats worden de bloemstelen zwart
en schrompelen zij samen, doordat het kleine snuit-
torretje Rhynchites m in u tu s ( I I I , 43) er eene insnij-
ding in maakt en zijn ei in legt. Daardoor mislukt
de bloemknop.
IV. De frambozenbloesemkever {Anthonomus Rubi) legt
een ei in den nog gesloten bloemknop, die gesloten
b lijft, en *^waarin zich de pootlooze larve ontwikkelt.
Nadat het ei gelegd i s , maakt de kever eene insnijding
in den bloemsteel, waarop de knop gezeten is ( I I I , 52).
C. Aan de a a n d b e i e n v re te n :
I. Slakken {Limax agrestis en andere so o rten ), die h are