
• j
e n
Als oorzaak van het vermolmen van den stam kent men bij
appel- en pereboom: Polyporus ig n ia riu s F r.; P. sulphurous
F r . , P. hispidus Fr.
bij pruimeboom vooral P. ig n ia rius
Fr.;
bij okkernoot: P. sulphurous
F r . , P. squamosus F r ., P. fo-
mentarius Fr., P. hispidus Fr.,
P. igniarius Fr. ;
bij kruis- en aalbes : P. P ibis
Fr.
De vruchtlichamen van deze
Polyporus-^oovien zijn als volgt.
P. squamosus Fr. {Schubhige
gaatjespaddestoel, fig. 109):
vruchtlichaam een jarig , aanwezig
van ’t voorjaar tot den h erfst; eerst
taai, maar vleezig, later leerachtig,
bijkans houtig. Kort gesteeld en
plat, half cirkelvormig of nier-
vormig van omtrek; of wel langer
gesteeld, en dan meer of min kom-
vormig of trechtervormig. Bovenkant
okergeelachtig met b ru in e ,
concentrisch gerangschikte, platte
sehubben; hymeniumlaag (bl. 169)
geelachtig. Steel aan den bovenkant
netachtig geteekend, aan den onder-
Fig. 110. Fikenstam met vrucht- zwartachtig. Vruchtlichaam
hchamenvanPo/ypoTOsïyiwarws.(Boven meestal groot (tot I/2 M. breed).
Fr. (Zwavelgele
gaatjespaddestoel) : Vruchtlichaam
éénjarig, veelal in vrij grooten getale boven elkaar geplaatst
(fig. 111); het geelachtige, later wit wordende vleesch is zaeht,
sappig of kaasachti'g, en wordt nimmer vast of hard. De vorm Fig. 111. Wilg (Salix alba) met de vruchtlichamen van Polyporus sulphureus.
12*
'
iFM: i
7 : ■
4', 4
Im
4
4
6 : :■ r■ ;’: '
Ï
'44' ,
r':.
!
l',
rlH