
A.
1. Vlekken, die aan de oppervlakte blijven, zonder
rotting te veroorzaken:
a. ronde, groenaehtig zwarte vlekken, die soms
ineenvloeien, op de rijpe vruchten. Oorzaak:
Clasterosporium carpophilum ( I I , 79).
h. ronde, ingedeukte, in ’t midden witachtige
plekken, omgeven door een’ lichtgekleurden rand.
Op het midden der plekken vindt men zalmkleurige
puistjes. Oorzaak: Gloeosporium lacti-
color ( I I , 86).
2. Vlekken, die gepaard gaan met rotting van het
vruchtvleesch:
a. De rijpe, maar soms ook reeds de nog onrijpe
vruchten (zelfs wanneer zij nog nauwelijks de
grootte van eene erwt bereikt hebben), worden
aangetast door Monilia ( I I , 141), die zodevor-
mige, veelal in concentrische kringen geplaatste,
Witte of gele zwammassa’s aan de oppervlakte
vormt. De aldus aangetaste vrucht schrompelt
langzamerhand ineen en mummificeert.
h. Op de rijpe vruchten ontstaan licht blauwachtige
zwamzoden, nl. die van de gewone penseel-
schimmel {Penieillium erustaceum), die echter
zich alleen dan op de vrucht v e s tig t, wanneer
zij wonden heeft gekregen. De vrucht schrompelt
niet ineen, maar verrot ( I I , 55).
Walnoot of okkernoot.
Ziekteverschijnselen of vreterij aan de M a d e n e nm
I. De bladeren van den geheelen boom of alleen die van
enkele takken d aa rvan zijn geelgroen en sterven vóór
den tijd. (Zie bl. 48, onder A, I).
II. Misvormigen van de bladeren of uitiuassen daarop.
1. Kleine, eerst roode, later bruine knobbels, die
zoowel aan den bovenkant a l s , aan den onderkant
der bladeren zichtbaar zijn. Oorzaak: eene ga lm ijt
{Phytoptus; IV , 65).
2. Op bepaalde gedeelten der bladeren vormen zich
blaasvormige builen, uitstulpingen n aa r den bovenkant
toe.
a. Aan den onderkant der blaasvormige uitstulpingen
vindt men later een poederachtig aanslag. (De
"'bladeren zelven zijn klein en eenigszins kroes.)
Oorzaak: Exoaseus Ju g la n d is Berk. ( I I , 33).
b. Aan den onderkant der blaasvormige uitstulpingen
vindt men eene aanvankelijk witte of geelwitte,
later bruine haarbekleeding. Oorzaak: de galmijt
Phyllereus Ju g la n d is Am. (IV , 65).
3. Gan g en , smal beginnende en langzamerhand breeder
wordende, uit het groene weefsel der bladeren u itgevreten
door het geelgroene rupsje van eenen
motvlinder, Gracilaria ju g la n d e lla Mun.
III. De bladeren, — eerst slechts enkele, later vele —
worden met een overtreksel bedekt (,,roetdanw” ,
,,meeldauw” , ,,honigdauw” ; zie bl. 49, I I I , 1, 2 , 3).
IV. Vlekken op de b la d e re n , waar het bladweefsel sterft en
b ruin of geelachtig wordt. Oorzaak: Micro stroma J u g landis
Sacc., Phyllosticta ju g la n d in a S a c c ., Ph.
Ju g la n d is S a c e ., Gnomonia leptostyla Ces. et de
Not. of Cryptosporium nigruvn Bon. Geene van deze
zwammen echter wordt zeer schadelijk.
V. Aan de bladeren zuigen bladluizen:
1. Lachnus Ju g la n d is Frisch : geel, b ru in g ev lek t, aan
den bovenkant der b lad e ren , längs de hoofdnerf in
rijen gezeten.
2. Lachnus ju g la n d ico la K a lt : geel, b eh a a rd , meestal
alleen zittend, en steeds aan den onderkant der
bladeren.