
■i
i ),i
! iî :
,1:7 =
! :■
Verder moet al het mogelijke worden gedaan om krachtig tegen
de Valsa op te treden. Boomen, die aan hunnen stam in vrij
sterke mate zijn aangetast, moeten eenvoudig worden verwijderd;
zij zijn toch v erloren, en zijn, zoolang ze in den boomgaard
blijven, bronnen van besmetting voor andere boomen. Waar de
stam nog slechts zeer weinig en niet dan zeer plaatselijk is a an g
etast, snijde men de gestorven gedeelten weg, en men teere de
wonden. Aangetaste takken zage men zoo spoedig mogelijk af;
men neme echter niet slechts het doode gedeelte weg, maar ook
nog van het levende, gezonde gedeelte een goed stuk; want ook
in het schijnbaar nog gezonde hout in de nabijheid van het a an getaste
deel zit de zwam. De wondvlakte moet worden geteerd. Al
wat men aan doode of zieke deelen uit den boomgaard verwijderd
heeft, verbrande men zoo spoedig mogelijk, om verdere besmetting
te voorkomen.
Aderhold stelt zich ten slotte v o o r, dat het gieten van de kerseboomen
in tijden van aanhoudende droogte, eenige kans zou
h eb b en , de ziekte tot staan te b re n g e n , omdat de Valsa vooral
gaarne leeft in h o u t, dat arm is aan water.
Het geslacht Cytosporina Sacc.
komt met Cytospora (zie bl. 119) in vele opzichten overeen, en
onderscheidt zieh daarvan voornamelijk door zijne draadvormige
conidiën. Of de zwammen van deze groep ook peritheciën v o rm en ,
en zoo ja , welke, is nog niet bekend. Ik vermeld hier slechts
Cytosporina Ribis Magnus, de oorzaak van d e , , b e s s en -
z i e k t e ” in d e n B a n g e r t . In de omstreken van Ho o rn , zooals
de B a n g e rt, Zw aag, Blokker, die bekend zijn door hare uitgebreide
b e ssen k u ltu u r, treedt eene eigenaardige ziekte op, die met de
bovenbeschreven ziekte der kerseboomen eenige overeenkomst heeft.
Zij ta st de kruisbesse- zoowel als de aalbessestruiken aan, die zij
vaak in korten tijd doet sterven. Zoozeer is zij in de aangegeven
streek gevreesd, dat men — als men er spreekt van ,,de ziekte"
in de bessen, ju ist deze ziekte bedoelt.
Zij kan zieh op zeer verschillende tijden des ja a rs vertoonen.
Soms loopt een struik in ’t voorjaar volkomen normaal uit; maar
nauwlijks hebben de bladeren hunne volledige grootte bereikt, of
aan een’ of meer takken beginnen zij in plaats van groen, goud-
geel te worden. Op dat tijdstip zijn hout en hast nog niet gestorven,
maar bepaaldelijk de bast wordt zeer waterrijk, week en sponsachtig;
en naarmate zij deze geaardheid aanneemt, zweit zij in
meerdere of mindere mate op. Weldra begint het h o u t, bepaaldelijk
aan het ondereinde van den s tam , grauwachtig of bruinachtig van
kleur te worden; evenwel vertoont zich deze kleur niet op de
geheele dwarsdoorsnede, maar doorgaans op eene bepaalde p la a ts ,
die aan den omtrek breed i s , en n a a r ’t midden toe smaller wordt.
Ook zijn de jongste ja arringen donkerder dan de meer n a a r binnen
gelegen deelen. Van uit den stam zet zich de eigenaardige bruin-
kleuring ook in de wortels vo o rt, soms ook in de vertakkingen
vau deze, maar dikwijls niet.
Wanneer een of meer takken zijn a an g e ta st, gaat gewoonlijk de
geheele stru ik dood; maar hoewel dit meestal spoedig g eb e u rt, kan
het ook nog wel eens een p aa r jaren duren alvorens dit geschiedt;
en enkele malen blijft de sterfte zich tot enkele takken bepalen.
Het geel worden van ’t loof en het afsterven van de struiken of
van twijgen van deze geschiedt niet altijd in ’t v o o rja a r, kort na
de ontplooiing van de b la d e ren , maar ook dikwijls midden in den
zomer, — altijd vrij plotseling.
Is de ziekte eenmaal in eenen bessentuin aanwezig, dan breidt
zij zich gestadig uit. Het schijnt, dat de zwam, die de oorzaak
der ziekte i s , in den grond achterblijft, wanneer de zieke struiken
worden verwijderd; want jonge stru ik en , die worden geplant op
eene p la a ts, waar een zieke of gestorven bessenstruik stond, krijgen
meestal na een of twee ja a r de ziekte ook. Men schijnt dus in de
bessentuinen zekere besmette plekken („kwade plekken” ) te hebben;
en van deze uit schijnt zich de ziekte langzamerhand meer en meer
te verbreiden. Daarom zijn vele bessentelers zoo voorzichtig, om
met de doode of zieke boomen tevens de aarde van die plekken te
verwijderen, en nieuwen, onbesmetten grond erin te brengen.