
■ 51 I 14' 'A1 ^5
H55Í : A -> Í ; ;
:U5i( . UA 5. . 5 H *i
5:r
!'’-j ' : ‘
i -I il
A, 1: L
M - :
ilj
5 M
waterdroppeltjes onmiddellijk bevriezen. Blijft de lage temperatuur
aanhouden, dan worden de ijspuntjes steeds grooter en grooter,
natuurlijk ten koste van het watergehalte van de stijfselpap. Zoo
vormen zich betrekkelijk groote ijsbrokken in het stijfsel; en van
dit laatste blijft alleen maar een waterarm netwerk o ver, dat deze
ijsklompjes omsluit. Wanneer nu de massa weer ontdooit, blijft
dezelfde bouw
b e s ta a n : de
stijfselmassa
heeft het
voorkomen
van eene
sp o n s, die vol
water gezogen
is i). En even
als men uit
eene natte
spons gemak-
Fig. 47. Stijfselpap, bevroren en daarna weer ontdooid, h e t wa-
Vergr. 300 maal. (Naar Molisch, ,,Untersuchungen über das kan n it -
Erfrieren der Pflanzen”). p e rs e n , ZOO
kan men dat
ook doen met bevroren en weer ontdooid stijfsel; gewoon stijfsel
houdt het water zóó v a s t, dat men het er niet kan uitpersen.
Zulk stijfsel, dat bevroren is geweest, deugt ook niet meer
om te plakken. Droogt men langzaam het bevroren en weer
ontdooide stijfsel i n , dan wordt het eindelijk zó ó , dat men het tot
een fijn poeder kan wrijven: het vormt eene p o reu ze, sneeuwwitte,
puimsteenachtige massa. Maar droogt men stijfselpap in , die niet
bevroren is geweest, dan verändert zij in eene doorschijnende
zelfstandigheid, eenigszins op droge gelatine gelijkende. Bevroren
V
1)^ Verwarmt men echter de bevroren en weer opgedooide stijfselpap een
weinig, bijv. zachtjes boven eene vlam, dan verdwijnt de sponsachtige struktuur
dadelijk: er ontstaat weer gewone stijfselpap. Maar dat doet hier minder ter zake.
en weer opgedooide stijfselpap heeft dus geheel andere eigenschappen
gekregen, dan zij had, toen zij niet bevroren was; zij is feitelijk
geen stijfselpap meer (fig. 47).
Zooals stijfselpap zich g ed ra ag t, zoo kan ook het protoplasma
der plantencel zich gedragen bij
opdooiïng na bevriezen.
In fig. 48a is eene Amoebe afgebeeld,
een ééncellig d ie rtje , dat in
slootwater voorkomt (zie het deeltje
over „Dierkunde”, 2® druk, blz. 182) ;
in fig. b is dezelfde Amoebe in
bevroren to e stan d , in fig. c hetzelfde
organisme in opgedooiden
Staat afgebeeld. De overeenkomst
met bevroren en weer opgedooide
a.
b. C.
Fig. 48. Amoebe (ongeveer 300 maal vergroot). a. Levende Amoebe. (In ’t protoplasma
bevinden zich korreltjes, klompjes voedingsmassa en droppels celvocht).
b. Bevroren Amoebe. (Binnen de Amoebe vormt zich op talrijke plaatsen, onder
afzondering van luchtblaasjes ( l ) , ijs, op kosten van het water uit het protoplasma
en het celvocht. Daardoor wordt het protoplasma p met de daarin bevatte
korrels en klompjes voedingsmassa, tusschen de ijsklompjes e tot een onregelmatig
netwerk samengedrongen.) — c. Weer opgedooide Amoebe. (Tusschen de
holten, die vroeger met ijs gevuld waren, nu met water, vindt men het uit
dood protoplasma bestaande netwerk). (Naar Molisch).
stijfselpap is inderdaad groot. Bij de bevroren en weer opgedooide
Amoebe vindt men ook eene sponsachtige s tru k tu u r van het