
cellen bevatten in levenden toestand een protoplasmalichaam, dat
inwendig tegen den celwand aan lig t, en den vorin van een’ hollen
zak h e e ft, terwijl de holte binnen dien zak gevuld is met eene
waterige, heldere vloeistof: hei celvocht of eelsap. In de tegen
den celwand gelegen protoplasmalaag vindt men verder nog de
celkern (fig. 6 , links: k)', en bij cellen van groene plantendeelen
liggen in die protoplasmalaag ook de bladgroenkorrels {chl). Bij
vele cellen strekken zieh protoplasmastrengen dwars door het
inwendige van de cel heen uit (fig. 1, B). Dit protoplasma
vertoont bij levende cellen stroomingen, die evenwel bij onder-
scheiden celsoorten zeer verschillend krachtig zijn. De celwand
Staat bij zulke
levende plantencellen
stijf,
strak gespanù
h l W p l/ n e n , zonder
plooien.
Wanneer nu
eene plantencel
Fig. 6. Links: eene cel uit bladmoes van het kruiskruid, in
levenden toestand; rechts: eene dergelijke cel in dooden toestand.
gestorven is , dan trekt de protoplasmalaag zieh samen en
van den celwand af; het eelsap, dat binnen de protoplasmalaag
gelegen was, wordt n a a r buiten g ed ru k t, en neemt nu de ruimte
tusschen den celwand en het samengeschrompelde protoplasma in.
Het pro to p lasm a, dat in levenden toestand vrij beider w a s , wordt
troebel; bewegingen zijn er niet meer in waar te nemen. De
celkern en de bladgroenkorrels verdwijnen langzamerhand. Het
protoplasma is in vele opzichten geheel v e ran d e rd , in ’t bijzonder
wat betreft zijn gedrag tegenover opgeloste kleu rsto ffen , die het
gemakkelijk in zieh opneemt, wat het vroeger niet deed. — De
celwand, die bij de levende cel strak gespannen stond en geen
spoor van plooien vertoonde, is bij doode cellen slap en legt zieh
in plooien (fig. 6 , re ch ts, p l) . Natuurlijk is dit laatste niet het geval
bij cellen, welker wand, ook toen de cel leefde, h ard en dik was.
Wanneer een geheel plantendeel gestorven is , dan wordt het
slap: althans bij saprijke, kruidachtige of , ,vleezige” plantendeelen
is dit het geval; vaak worden zij z66 week, dat men het sap er
gemakkelijk uit kan d rn k k en , omdat het eelsap in de cellen niet
meer door de levende protoplasmalaag, die geen water doorlaat,
omgeven wordt. Weldra treedt er dan ook ontbinding in de
gestorven weefsels o p , waarbij het protoplasma en de celwand
donkerbruin van kleur worden. Later gaan de gestorven planten-
deeleii öf uitdrogen en verschrompelen öf rotten. Het eerste is
’t geval met niet al te saprijke plantendeelen, die aan droge lucht
zijn blootgesteld (doode bladeren aan de boomen), het laatste met
saprijke plantendeelen (bijv. saprijke vruchten) of ook met minder
saprijke deelen, als zij in vochtige omgeving verkeeren (doode
bladeren, als zij op een’ hoop liggen). Het snelst gaan in rotting
over doode saprijke plantendeelen, die zieh in eene vochtige
omgeving bevinden (doode knollen en bollen in een’ natten grond).
Zeiden treedt de dood van een of ander plantendeel plotseling
in; vaak wordt hij voorafgegaan door ziekteverschijnselen, d. i.
door abnormale to e stan d en , die zieh bij dat bewuste plantendeel
voordoen. Ziekteverschijnselen kunnen zieh echter ook vertoonen
zonder dat het leven van het orgaan er merkbaar door verkort wordt.
De aanwezigheid van sommige parasieten is oorzaak, dat naar
het door hen bewoonde plantendeel tijdelijk meer voedende stoffen
worden gevoerd dan in normale ornstandigheden ’t geval zou zijn.
Daardoor groeien de cellen , waaruit dit deel b e s ta a t, buitengewoon
sterk; en soms gaan deze abnormaal groote cellen over tot deeling.
Op die wijze kan het door parasieten bewoonde plantendeel in omvang
toenemen. Zoo vertoonen de perebladeren, die door galmijten zijn
aangetast, op de door deze parasieten bewoonde plaatsen verdikkingen,
zoogenaamde ,,pokken” . Zoo is eene zekere zwam
{Exoaseus Pruni) oorzaak, dat de vruchtbeginselen van den
pruimeboom buitengewoon sterk en snel groeien, zoodat zij zelfs
in weinige dagen tijds veel grooter kunnen zijn dan de volwassen
pruim ooit zou worden (,,hongerpruim en” ; I I , bl. 43). Zulke abnormaal
sterk uitgegroeide deelen gaan echter gewoonlijk spoedig dood.
Zoo gaan ook de ,,h o n g erp ru im en ” zeer spoedig in rotting over.
Niet altijd echter wordt de aanval van een’ parasiet gevolgd door