
ni
<: öx.':
worden, vormen zich de oösporen in de door de werking der
zwam stervende bladeren, soms
wel meer dan 100 stuks in een
stuk blad van één cM2 oppervlakte.
Deze oösporen overwinteren
in het verdorde loof;
en d aa rvan gaat het volgende
ja a r de besmetting uit. Daar
het dorre loof op den grond
lig t, worden eerst de bladeren
onder aan den wijnstok a an getast
, en successievelijk ook
de hoogere. Zoodra echter
conidiën gevormd word en ,
geschiedt de besmetting sneller
en minder regelmatig. —
Daar hooge tem p eratu u r, gepaard
met een hoog watergehalte
der lucht, de vermeerdering
van de zwam en de
verbreiding der ziekte in de
hand w erkt, zijn bij onze
druiven-
k u ltu u r
onder glas
de gege-
vens voor
zoodanige
verbreiding
zeer
Fig. 22. Jonge druiventros, aangetast door Fig. 23. Jonge druiven, zeker aan-
Peronospora viticola. a ~ gezonde bessen, ineengeschrompeld
b = weinig aangetaste, c = sterk aange- door de werking van
taste druiven, d — de zwam op den steel. Peronospora viticola.
te lande nog niet van groote beteekenis schijnt te zijn geworden.
wezig; en
hoewel de
ziekte hier
zoo is het toch raadzaam, er tegen op zijne hoede te zijn.
B estrijding. Tijdige verwijdering van op den grond gevallen
bladeren. ~ Bespuiting met Bouillie Bordelaise. Waar de ziekte
vorige ja ren voorkwam, bespuite men reeds eenmaal vóór den
bloeitijd, en herhale men de bespuiting als de druiven zich
gezet hebben, al n a a r ’t noodig is , één of twee keer. Waar
zij vroeger niet voorkwam, bespuite men de wijnstokken eerst
wanneer zich de ziekte vertoont, maar natuurlijk niet gedurende
den bloeitijd, en niet meer nadat de druiven de halve grootte
bereikt hebben. — Luchtig en niet- al te warm houden van de
kassen verdient aanbeveling.
De HOOGERE ZWAMMEN (Arthromyceten)
hebben een van vele tusschensehotten voorzien mycelium; zij
brengen onbeweeglijke sporen (geene zwermsporen) voort. Men
onderscheidt ze in : 10. Ascomyeeten, die sporen vormen binnen
eigenaardige sporenzakken of zakvormige sporangiën (asci; bl. 19),
maar daarnevens ook vaak conidiën voortbrengen; en 20. u itsluitend
conidiën voortbr eng ende zwammen.
A. ASCOMYCETEN.
Bij de meeste Ascomyceten zijn vele sporenzakken gezamenlijk
door een hulsel omgeven ; zij vormen aldus een zoogenoemd
,,vruchtlichaam” (bijv. een perithecium, bl. 24). Men noemt deze
zwammen Carpoasci, in tegenstelling van de Gymnoasci, bij
welke de sporenzakken niet door een vruchthchaam omhuld zijn.
1. GYMNOASCI.
De zwammen dezer afdeeling, voorzoover zij hier als parasieten
van vruchtboomen dienen te worden besproken, behooren alle tot
het geslacht Exoaseus. Het mycelium leeft in twijgen, knoppen,
bladeren of v ru ch ten , en wel tusschen de cellen van het o rg a an ,
waarin het woont. Tegen den tijd der voortplanting begeven zich
takken daa rvan tusschen de opperhuidscellen van den onderkant
Land- en Tuinbouwb. : Ziekten en Besch. der Ooftboomen, II. 3