H E T ONDERZOEK.
Afgezien van de boven gememoreerde voorbereidende werk-
Zaamheden van algemeenen aard, kan men het onderzoek gevoegelijk
in twee deelen splitsen: a) dat van den kelder en zijnen inhoud;
b) dat van den heuvel, de poorten en den ondergrond.
a) De kelder Bij het kelderonderzoek werd uitgegaan van de groote ruimte
cnzynmtoüdtusschen Sp en D11). In weerwil van de oudere berichten was ik
vulling). ¿3^ ¿ e kelderinhoud gestoord was. Bij den aanvang
van het werk was nl. de kelder bijna tot aan den bovenrand der
draagsteenen met aarde gevuld, terwijl van een uit elkaar liggen, zoo-
als P ley t e dat vermeldt, niets te bespeuren viel. Bovendien bewezen
de eerste daaruit genomen steken gronds, dat die vulling eene
laagsgewijze structuur bezat en niet de typische gestippelde panter-
huidkleur vertoonde, zooals recente vergravingen die doen zien.
Ze bestond echter uit afwisselend donkere en lichtere banden, welke
als normale bodemstructuren uit stuifterreinen genoegzaam bekend
zijn. Wij hadden dus in den kelder, althans in de bovenpartijen,
met vrijwel ongerepte, slechts op enkele plaatsen door latere in-
gravingen gestoorde, natuurlijke, regelmatig afwisselende meer of
minder humusrijke, resp. zandige afzettingen te doen. Z66 bleef
de hoop levendig, dat deze laatste op eene eveneens ongerepte
vondstenlaag zouden rüsten.
De kelder werd in twee gedeelten uitgegraven, het eene2), zuide-
lijk van de lijn D1—D2, tusschen de zijsteenen Z2 en Z2', het eerst;
het andere, het noordelijke, daarna. Bij het geleidelijk uitnemen
en Verlagen van het eerst genoemde gedeelte diende het profiel
tusschen D1 en D2 3) tot richtsnoer. Pas op eene diepte, wisselend
tusschen 0.60 tot 0.90. M. onder het oppervlak der keldervulling,
werd het duidelijk, dat de diepere lagen kunstmatig geheel gestoord
waren. Gegeven het bericht van P l ey t e , bleek daardoor dus tevens,
dat het bovengedeelte van den kelderinhoud in vrij körten tijd,
0 Vergl. PI. 124 en 130: profiel A.
2) Vergl. PI. 130: situatieplati.
3) Vergl. PI. 130: profiel D.
zegge circa een 40-tal jaren, met zand en fijnere humusdeelen was
volgewaaid.
In het voorbijgaan dient nog te worden opgemerkt, dat in het
profiel van dezen vulgrond reeds oerzandvorming en humaatader-
infiltratie’s werden aangetroffen. De eerste vertoonde zieh vooral
onder de losse steenen; de laatste sprongen speciaal tegen de
draagsteenen in het oog. Hieruit volgt dus, dat die kenmer-
kende oppervlaktestructuren zieh betrekkelijk zeer snel kunnen
vormen,
Onder de ingestoven recente vulling bevonden zieh nog de restanten
eener cultuurlaag, bestaande uit de gewone kristallijne erratische
veldsteenen, zand en granietgruis en daartusschen nog enkele voor
de hunebedden typische praehistorica ^ Daaronder lägen de over-
blijfselen van een wel is waar gedeeltelijk vermeiden, doch in de
zuidelijke helft, zoomede in het noordelijke randgedeelte, nog goed
bewaarden vloer. Deze bestond hier, in tegenstelling met die van
het Havelter hunebed, doch overeenkomstig de keienvloeren van de
door H o lwerda, H ofstede, van L ie r e.a. onderzochte hunebedden,
uit gewone, straatsgewijs gelegde „kinderhoofdjes” . Daaroverheen
en in de voegen daarvan bevond zieh een dun laagje granietgruis.
Daarmede was de vloer blijkbaar aanvankelijk geeffend geweest. Voor
het overige lagen de i.s. gelegen vloersteenen ook hier direct op den
vasten natuurgrond. Het middelste vloergedeelte ontbrak echter.
Dit was klaarblijkelijk in vroegeren tijd, bij de berooving van den
kelder, uitgebroken. In dat gedeelte toch stieten wij plaatselijk,
eerst ter hoogte van 21,77 +N.A.P. en direct onder de gemengde
vulling, op den vasten, ongerepten moederbodem, Deze werd onder de
gespaarde vloergedeelten reeds op 21.90 ä 22 M. +N.A.P. aangetroffen.
Die moederbodem lag hier derhalve ongeveer 0.20
ä 0.30 M. lager dan de onmiddellijke omgeving.
Nadat de losse vulling was weggenomen en de vondstenx) gebor-
1) Vergl. PI. 128: C en Tekstfig. 8.
Deze" hevinden zieh met de andere buiten den kelder gedane vondsten
in * d e " verzameling van het Biologisch-Archaeologisch Institnut der R. U.
te Groningen, Zij zijn geinventariseerd sub 1918/IX. 1 enz.