wijlen de Heer J. A. R. K ym m e ll in het voorjaar van 1922 op het
Provinciaal Museum te Assen bezorgde. Het is blijkbaar Mr. J.
H o fs te d e ’s oorspronkelijke concept van het officieele rapport aan
zijn ’ broeder, den toenmaligen landdrost. Een ander daaronder
voorkomend stulc is de „kopy” van het definitieve, door den Landdrost
P. H o fs te d e , den 2den Oct. 1809, aan den Koning opgezonden
rapport. Dit laatste nu meen ik hier, in verband met de boven ge-
wraakte, door P l e y te gegeven voorstellingen, als gezegd, in zijn
geheel te moeten weergeven. Het luidt aldus1):
B. by No. 6 Lecta 4 Wynmd. 1809.
Kopy
Aan den Heere Land-Drost van het
Departement Drenthe!
Myn Heer de Land-Drost!
De ondergetekende, voor eenigen tyd vernomen hebbende, dat er ruim
dertig jaren geleden, in het veld tusschen de Boerschappen Lieverden en Zeyen,
om de twee uren van Assen, een Hunebed2) zoude gevonden zyn, ft welk van
rondsom, even onder de oppervlakte der grond, met keyen of veldvlinten was
belegd geweest, vermoedde, daar destyds slegts, (volgens aan hem gegeven
berigt) de bovenste en voor de hand liggende steenen, waren weggenomen,
en vervoerd, dat, by nader onderzoek en doorgraving mogelyk eenige urna's
of andere oudheden in het zelve zouden ontdekt worden.-
Hy begaf zieh ten dien einde op den 28 van Hooimaand, vergezeld van eenige
arbeiders naar het Zeyerveld, deed zieh de bedoelde Tumulus aanwyzen en
doorzogt de zelve, egter zonder eenige ontdekkingen te doen, waaromtrent
hy ook weinig hoope voedde, zoo ras hij deze tumulus had gezien, alzoo dezelve,
in vorige dagen, reeds voor het grootste gedeelte scheen vernield en mogelyk
zelfs doorzogt te zijn.
Om egter te beproeven, of niet andere Hunebedden3) welke hier en daar, in
het veld verspreid lagen, nog onaangeroerd waren gebleven, en alzoo eene
betere verwagting zouden opleveren, puntte, en deed de ondergetekende
dezelve voorzigtig punten, tot men eindelyk een Tumulus, in de nabijheid
der eerste vond, welke mede, even onder dezelvs oppervlakte, van alle kanten
met Steenen was belegd.
*) N.B. ook hier heb ik de interpunctie gelaten, zooals zij oorspronkelijk was.
2) N.B. men lette er op, dat hier van „Hunebed", niet „steenen Hunebed"
gesproken wordt.
3) Vergi, sub 1).
Dadelyk begon men dit heuveltje, van diens voet af, van het Noorden naar
het Zuiden, door te graven, en vond een aanmerkelyk aantal kleine en grootere
Keyen, welke by lagen in het zand van het zelve, met weinig minder tusschen-
ruimte dan men gewoon is de straten te maken, gelegd waren.
Tot byna aan diens middenpunt genaderd, vond men op de diepte van drie
voeten1), in eene andere order, zwarere Steenen, eenigsints kolomgewyze
zamen gehoopt, en boven en bezyden dezelve een menigte houtskool, ter hoogte
van ongeveer een voet op een gestapeld, en zommige Stukken van 2 tot 3 duimen 2)
dikte ♦
Na dat een der gemelde Steenen en het zand onder dezelve was weggenomen,
ontdekte zieh de bovenrand eener urna, wier zamengedrukte figuur, vermoeden
deed, dat dezelve door de zwaarte der Steen geleden had, zoo als ook by de
uitkomst gebleek, want, nadat de ondergetekende voorzigtig met een mes, het
vogtige zand, waar in de urna besloten was, aan alle zyden weggeruimd, de
urna daarop uitgenomen en op het veld gezet had, zag hy, dat dezelve zodanig
gedrukt was, dat de Scherven voor by elkanderen waren geschoven, en dat
de vogtige leemachtige aarde, deze Stukken alleen voor een ogenblik zamen
verbond, die ook al ras van zelven uit elkanderen vielen.
In deze urna3), welkers verlies de ondergetekende zieh zeer beklaagd uit
hoofde dezelve van de bovenrand tot aan de voet toe, met onderscheidene
figuuren was bewerkt en dus eene der fraaisten zoude geweest zyn, welke
in dit Departement tot nog zyn uitgegraven, vond de ondergetekende nog
asch, nog verbrande beenderen, nog houtskool; doch het is mogelyk dat dezelve
in het natte zand vergaan en alzoo niet wel meer, daarvan te onderscheiden
zyn geweest.
By het vallen der avond wierd het werk dien dag gestaakt en, de morgen
daar aan volgende, met behulp van een aantal Boeren van Zeyen die zieh daar-
toe op verzoek van de ondergetekende wel wilden verledigen, hervat.
De Tumulus wierd toen van het Oosten naar het Westen in deszelvs volle
lengte gelyk gronds aangetast en geheel omgezet, ten einde man gemakkelyker
de middenste zwaardere Steenen zoude kunnen naderen en in het onderzoek,
door de omliggende grond niet belemmerd worden.
Men ontdekte nu ook wederom de lagen van Steenen, die man in het door-
graven der breedte aangetroffen had, en wel tot vier toe, boven elkanderen
gelegen, met tusschenruimten van ongeveer een voet, welke met zand aan-
gevuld waren.
Het middenpunt geformeerd door de grotere keyen, die met de buitenste
omheiningen in geen verband stonden, maar afzonderlyk op een gestapeld
waren, genaderd zynde, verpoosde men een oogenblik van den arbeid, in welke
J) i= 0.942 M. (noot v. d. S.).
2) 1 duim (Rijnlandsch) = 0.026 M. (noot v. d. S).
3) N.B. typisch Saksische urn, gesmoorde knobbelpot, vergl. IVb: Atlas,
PI. LXIII, 5 (noot v. d. S.).