minimale maten aan, steeds zal de deksteen lg K ouwens de Sille
gewaagt slechts van een, doch zeer grooten deksteen — geheel, of
althans ten deele, boven dien heuvel hebben uitgestoken. Aangezien
echter de diameter van den standkuil 7 x 4 M.bedroeg,d.w.z.min-
stensde grootte van dien van D 40, kunnen wij een veel kleiner hune-
bed dan dit laatste m.i. niet met recht onderstellen, al zijn weook
gebonden aan den eenen, door K ouwens de Sille vermelden deksteen.
Of is het misschien mogelijk, dat de lieden, die den lateren
plaggenheuvel bouwden, den kelder reeds geschonden hebben?
Wij lieten echter ook hier, evenals bij D 40, een gedeelte van den
heuvel, voorzoover deze nog aanwezig was, intact. Zoodoende
blijft een nä-onderzoek mogelijk, wanneer men bij günstiger ob-
jecten eene absoluut vaststaande meening over de bouwwijze der
steengraven en een beter inzicht in de daarbij gepleegde, blijkbaar
vrij gecompliceerde, (ritueele) handelwijzen zal hebben verkregen.
De mogelijke onderstelling, dat de oer- en schierzandformatie
in de oppervlakkige deelen van den ondersten heuvel zieh gevormd
zouden hebben nä de verhooging met den secundairen plaggenheuvel,
is, in het licht van de boven bij D 40 gegeven voorstelling
omtrent het ontstaan der oppervlaktestructuren, niet toelaatbaar.
Bovendien zijn in de profielen van de overgebleven middelste boven-
heuveldeelen zelfs geene infiltratielijnen van humaten, laat dus staan
bepaalde oppervlaktestructuren, aanwezig. Die secundaire boven-
heuvel moet derhalve oorspronkelijk nog aanmerkelijk hooger ge-
weest zijn; ja, met de beschrijving van K ouwens de Sille in de hand,
nog zelfs minstens een voet. Immers van de door hem genoemde
steenkap, een voet onder het oppervlak en even zooveel boven den
kelder, werd in den secundairen plaggenheuvel niets gevonden,
terwijl het steenplaveisel in den primairen heuvel, wegens zijne
veel lagere ligging, toch onmogelijk kan zijn bedoeld.
De aard en bouw van den ondersten, primairen heuvel komen
voorts geheel overeen met die van het reeds meer genoemde, een
weinig zuidelijker gelegen hunebed D 40; alleen was de steenmantel
bij het Weerdinger grafteeken veel minder ontwikkeld1).
*) Vergl. Tekstfig. 13: A—E.