I
van 22.85, 19 en 17.75 M. (buitensmaats), eene vergelijking
m,i. zeer goed doorstaan.
Aangezien echter längere gangen niet tot ontwikkeling gekomen
zijn, de kelder c.q. altijd loodrecht op de lengteas Staat, langgraven
bij verre in de minderheid zijn, dubbele en ronde steenkransen niet
voorkomen en dolmen ontbreken, stemmen de Nederlandsche
hunebedden naar het extérieur volkomen overeen met die in Noord-
West-Duitschland. Te zamen daarmede vormen zij tegenover de
Deensche een minder rijk gedifferentiëerde subgroep van de Noord-
Europeesche megalithen. Met de W.- en Zd.W.-Europeesche daaren-
tegen hebben zij naar hunnen uitwendigen vorm en merkwaardiger-
wijze in tegenstelling met de Deensche, geene onmiddellijke punten
van aanraking. Dat wij echter bij die Deensche mogelijk met con-
vergentieverschijnselen te doen hebben, stipten we boven reeds aan.
Steenkisten. 4c Wat betreft de z.g.n. steenkisten, deze zijn in verband met
het voorafgaande niet anders op te vatten dan als latere degeneratie-
producten, afkomstig uit den vervaltijd. Daarmede is m.i., ook
afgezien van het karakter der tot den inhoud behoorende en dus
hier verwaarloosde vondsten, in overeenstemmmg hun zeer groot
verbreidingsgebied. Dit is ni., evenals van de dolmens, vrijwel cos-
mopolitisch. Intusschen schijnt het wel, dat deze vorm van steengraf
in het Noorden toch monumentaler is dan elders *). Daar zijn, en met
name in Zweden, afmetingen van 6 tot 9.50 M. blijkbaar eens niet
zeldzaam, terwijl M o n t el iü s voor de grootste in Westergotlandzelfs
10.40 bij 4.20 M.opgeeft. Indenvormvaneengrootkamerigmegali-
thicon zonder toegang met dekheuvel kan het dan ook als meer ken-
merkend voor het Noord-Europeesche gebied beschouwd worden.
Aangezien nu echter de Duitsche hunebedden, speciaal de Ooste-
lijke, in dit opzicht beter ontwikkeld schijnen dan de Nederlandsche,
Zoo lijkt het aannemelijk, dat deze laatste die typologisch jongere
differentiatie nauwelijks, of althans in veel mindere mate, ondergaan
hebben. Zij zouden zoodoende ook in dat opzicht eene randcultuur
verraden, waarin die meer gespecialiseerde vorm niet voldoende is
doorgedrongen. Men vergelijke echter in dit opzicht de nieuwe
Studie van Kendeick (391b).
>) 232: p. 52; 152: p. 461 e.v.
Rond- en
langgraven.
3b Overheerschend meerkamerige megalithgraven in engeren zin.
4a en 4b. Wat ten slotte de overheerschend meerkamerige mega-
lithicons aangaat, zoo baart het nu ook, bekeken van uit den boven
naar voren gebrachten gezichtshoek, volstrekt geene verwondering,
dat de meerkamerige rondgraven bij uitstek West-, de een- of meerkamerige
rechthoekige langgraven daarentegen typisch Noord-
Europeesch zijn. Ook in dit opzicht neemt echter het Scandinavische,
in het bijzonder Deensche, megalithgebied eene eigene plaats in,
omdat daär, om het zoo eens uit te drukken, althans een aanloop
in de richting van meerkamerige rondgraven genomen schijnt,
of, misschien ook, eene reminiscentie daaraan bewaard geble-
ven is.
Omtrent deze megalithicons rest ons alleen nog op te merken,
dat de eerste in het algemeen verscheidene radiair geordende,
kolfvormige kelders van West-Europeesch, de laatste daarentegen
een of meerdere kelders van overigens rechthoekig kleinkamerig-.
d.w.z. dolmen-, öf van Noord-Europeesch grootkamerig type inslui-
ten. Die laatste zijn, slechts enkele in het Deensche uitgezonderd,
steeds omgeven met eene min of meer afgerond-rechthoekige steen-
zetting, welker tusschenruimten oorspronkelijk met stopsteenen
gevuld waren. Nederland bezit van dat laatste type slechts een ver-
tegenwoordiger, nl. het boven (p. 100) beschreven, door H olwerda
onderzochte, langgraf D 43 op den Schimmeresch bij Emmen.
Aan den anderen kant kent men van de Britsche eilanden, meer
in het bijzonder uit Engeland zelf (Wiltshire)x), de z.g.n. „chambered
long barrows”. Deze vertoonen door hunnen heuvelvorm,
insluitend een of meer kelders en, met uitsparing van een of meer
toegangen, omgeven door een met koud metselwerk gesloten steen-
krans, analogieen met de Noord-Europeesche langgraven, al wijken
zij veelal door den vorm der kelders en de afgeronde heuvelbasis
daarvan af. Die steenkrans kan intusschen ook ontbreken. Dan
schijnen ze verwant zoowel aan dat soort van Noord-Europeesche
megalithische langgraven, hetwelk geen steenkrans bezit en waarvan
Denemarken enkele voorbeelden rijk is 2), als aan de uit Drenthe
!) 190: p. 30-33.
2) 255: p. 135; 247: p. 63.