zuiver, niet of nauwelijks door humaten verontreinigd zand bestond. Op die
wijze werd hij dus als het wäre eerst opgelost in tal van meer of minder regelma-
tige, door steenen gekroonde aardzuilijes. Deze bleven, al naar mate de steenen
op zieh zelf, dan wel in kleinere of grootere partijen naast en tegen elkaar
gelegen waren, groepsgewijze tot meer of minder groote en grillige blokken
vereenigdx),
Mijne poging in de horizontaal-projectie 2) al die steenen, niet alleen naar
den omtrek, doch, door verschillende harceering, ook naar hunne hoogteligging
zoo zorgvuldig mogelijk weer te geven, besehouw ik, wat dit laatste betreft,
in zooverre niet geslaagd, als die hoogteligging daarin, op het eerste gezicht,
niet voldoende tot uitdrukking komt. Had ik gehoopt, door samenvatting in
telkens 0,20 M, in niveau verschillende groepen, de dieper liggende door een
telkens fijnere harceering op in het oog springende wijze te verduidelijken,
het totaalbeeid beantwoordt m.i. niet aan de gestelde verwachting. Edoch
kleurendruk werd te kostbaar en zoo vond ik geene betere oplossing. Intusschen
möge een en ander voor obs doel toch nog voldoende zijn.
Een tweede leemte, waarop ik hier de aandacht meen te moeten vestigen,
is gelegen in het ontbreken van de horizontale projectie's der reeds zoo hinderlijk
gebleken recente ingravingen in den plattegrond3). De moeilijke combinatie
van afgravingsmethoden in horizontalen en verticalen zin, vooral wanneer
deze eene steenige massa als hier betreffen, möge echter deze leemte begrij-
pelijk maken en de profielen mögen hier eenigermate vergoeden, wat aan
den plattegrond ontbreekt.
Doch, al is het beeid der horizontaal-projectie door de bcdoekle vergravingen
plaatselijk ook minof meer geschonden 4), het algemeene karakter manifesteert
zieh daarin als zoodanig nog ondubbelzinnig. Dit is, geloof ik, voldoende
bewaard gebleven en de fotographische reproductie van verschillende der op-
gravingsstadia5) brengen dit m.i, nog behoorlijk tot uitdrukking.
B H e t wes t el i jke h e u v e l g e d e e l t e . Ter bepaling van
de gedachte meen ik te mögen vooropstellen, dat bij het voortgezette
onderzoek vöör alles duidelijk is geworden6), dat de boven aan-
gegeven hoofdgroepeering van de steenen in den heuvel, in weerwil
van allerlei onregelmatigheden, welke met een uitzondering grooten-
4) PI. 129.
2) Vergl. PI. 124-125.
3) Vergl. PI. 130.
4) Vergl. PI. 128 — 129, in de vakken 10; 12—T/V; 13/14—T/W; 15/18 —
T/U; 1 9 -0 ; 12/16-K; 9 - 0 ; 9 -L ; 6 /7 -P /O .
5) PI.' 129.
6) Vergl. PI. 125 en 129.
deels als gevolgen van latere storingen verklaarbaar waren, niet
van plaatselijken, doch inderdaad van algemeenen aard bleek te
zijn. Zelfs trad zij daarbij nog scherper aan het licht. Daarentegen
behield de boven vermelde concentrische onderbreking in het
midden van het steenmanteltalud Zdl. van Sl1 haar plaatselijk
karakter. Overal waar nl, iets dergelijks elders optrad, bleek het
door recente vergraving veroorzaakt of althans verklaarbaar te zijn1).
Een en ander wordt m.i. het gemakkelijkst verduidelijkt door den
bouw van het westelijke heuvelgedeelte. Dit toch was, voorzoover
bewaard, tamelijk ongeschonden. Bovendien kan het het beste door
teekening en fotographie worden toegelichtz). Wij willen dus thans
het onderzoek vervolgen met de beschrijving van dit gedeelte.
In de eerste plaats blijkt uit de beschouwing der betreffende af-
beeldingen 2) al direct, dat de boven aangevoerde hoofdgroepeering
der steenen hier inderdaad veel scherper naar voren komt dan in
het heuvelsegmeiit Zdl. van SlU Voorts frappeert ons daarin3)
bovenal, dat het talud van het mantelvormige plaveisel zoodanig
verloopt, dat het als onderdeei van. een kraagvormigen steenmantel
den kelder tot circa de helft der draagsteenhoogte met een tusschen-
ruimte van ongeveer 1 ä 1 % M. omgeeft. De nadere beschouwing
der beide Nd.—Zd. gerichte profielen, gecombineerd met eene zorg-
vuldlge vergelijking van de hoogten der steenen in dit heuvelgedeelte
leert ons verder, dat de bedoelde steenen ook hier uitsluitend zijn
gelegen in tamelijk zuiver geel heuvelzand, en wel beneden eene dikke
oerzandbank, welke laatste zieh onder het heuveloppervlak afteekent,
doch daarentegen boven en ten deele in een dünnen Zoom van Sterke
humaataderen. Deze laatste ligt in en. iets. boven het niveau, waarop
de vaste grond, ingevolge de hoogte van het omgevende terrein, verwacht
kan worden en voorts maximaal 1 M. onder de even vermelde
oerzandbank. Hoewel nu in de profielen zelve bijna geene steenen
zijn aangetroffen, zoo kunnen de daarnaast gelegene ons over hunne
4) Vergl. PI. 129: vak K -13/16 en 130: profiel G.
-2) Vergl. PI. 124; PL 125; PI. 128; A en B; PL 129 en PL 130 profielen
E en G.
s) Vergl. Pl. 125.