Gev. alsvoren, tusschen C en B, vakken H/J—25, J—22 en
K—20.
c Potbekerachtige vormen zander afzonderlijken hals.
121 (B: gl-X, 1, 2) (PL 154: 37) Fragment van dikwandige,
grijsachtig zacht gebakken, zonair met längere komma- of
vingernagelvormige groefjes tusschen omloopende groeflijnen
versierde, bekervormige pot, met zwak S-vormig profiel.
Grondmassa leem zonder opzettelijke steengruis-bijmenging.
Gev. alsvoren, tusschen B en A, vakken K—21/22,
122 (B: -X , 4, 2 en 7) (PI, 154: 76) Randscherf van dito rood-
achtig bruin specimen, met kransen van grove kom-
mavormige nagelindruksels en twee omloopende ribbels
onder den rand. Grondmassa met grof steengruis bijgemengd.
Gev. alsvoren, tusschen B en A, vakken K/J—21 en J—23.
123 (B: —X, 3) (PI. 154: 72) Randscherf van dito doch groo-
teren potbeker alsvoren, met vingertopindruksels op en kransen
daarvan onder den rand; de laatste eenigszins tot lijst-
vormige stafbanden uitpuilend. De buikwand daaronder met
fijnere, liggende nagelindruksels.
Gev. alsvoren, tusschen B en A, vak K—22.
124 (B: —VIII, 7) (PI. 154: 80*)) Randscherf van dito zacht
gebakken geelachtig grijzen pot, met door vingertopindruksels
gekartelden rand en tusschen duim en vinger uitge-
knepen geplooide stafband daaronder.
Gev. in D 53 te Havelte, in de vondstenlaag,
2 M e t ooren en bijna of geheel zonde r versiering.
Dit soort van potten is hier niet afgebeeld; zij zijn door Holwerda
in D 20 te Drouwen gevonden en stellen blijkbaar latere
bronstijdige, gewoonlijk als (brand)urnen gebruikte vormen voor2).
*) N.B. hiervan is rechts het positief afgebeeld, toonend de afgietsels dec
ingestoken vingertoppen.
2) 130; p. 447, Abb. 12, No. 251 -252.
IIb. STEENEN ARTEFACTEN.
De in de Nederlandsche hunebedden gevonden steenen arte-
facten, zoowel van vuursteen als van sedimentair of kristallijn ge-
steente, zijn, in het algemeen genomen, min of meer verbasterde
vormen. Dit geldt met name voor de bijlen, al neemt het niet weg,
dat deze over het geheel van smal-, in mindere mate van breedtoppig
type zijn. Ja, een paar keeren werden daaronder zelfs zeer mooie
en groote smaltoppige vuursteenen bijlen van Noord-Europeesch
type aangetroffen, zooals in het groote hunebed D 19 te Drouwen
en D 5 te Zeijen. Dit schijnt echter evenzeer uitzondering te zijn
als het voorkomen van smalle, op doorsnede rechthoekige, bijna
Vierkante beitels, zooals we die een enkele maal, nl. in den z.g.n.
grafkelder D 13 te Eext, en dan te zamen met eene gebaarde pijlpunt
aantroffen. In den regel zijn het echter verbasterde, veelal ook
blijkbaar kapotte of langen tijd gebruikte, herhaaldelijkbijgeslepen,
apicale stukken van grootere en mooiere exemplaren, welke speciaal
voor het doel, om ze als bijgaven-, mede te geven, nog eens extra
gescherpt en alleen op de sneevlakken gepolijst zijn. Op die wijze
schijnen zij in dat opzicht een tijd van verval aan te duiden. Grootere
smaltoppige bijlen met zuivere biconvexe doorsnede van West-
Europeesch type zijn in de Nederlandsche hunebedden evenmin
aangetroffen als typische, goed gevormde, en uitsluitend in het
Nd. Europeesche cultuurbied tot ontwikkeling gekomen, breed-
toppige specimina.
Steenen hamers ontbreken zoo goed als volkomen onder de vond-
sten uit de Nederlandsche hunebedden. Slechts neemt de Eexter
grafkelder voornoemd ook in dit opzicht eene eigene plaats in. Daar
is het echter een eenvoudige rhomboëdrische strijdhamer of werkbijl.
De rijker gevariëerde, speciaal boot- of scherp gefacetteerde vormen
zijn echter, voorzoover mij bekend, nimmer in een Nederlandsch