was echter van zeer klein model. Ook schijnt het groote overeen-
komst gehad te hebben met de reeds vroeger vermelde steenkistjes
van Emmen, van Hunsow, van Odoorn enz., terwijl alles, wat ik
er van gewaar heb kunnen worden, sterk herinnert aan een hoofd-
grafje in een straks, bij de verdere bespreking van het z.g.n.
Weerdinger hunebed, nog nader te noemen tumulus met meerdere
individueele, door megalithisch aardewerk gekenmerkte, veldsteen-
graven op het Noordsche veld bij Zeyen.
Wij hebben hier dus te doen met een echt steenkistje, d.w.z. met
een miniatuurvertegenwoordiger van dat megalithgraftype, hetwelk
in het algemeen voor een derivaat der groote steengraven wordt
gehouden. Beschouwd als een dégénéré daarvan, uit de z.g.n. 4de
période, den steenkistentijd, schijnt het bewuste type in Nederland
slechts sporadisch voor te komen, of althans bekend geworden te zijn.
Wat echter het belang er van verhoogt, en weshalve ik o.a. ook
heb gemeend dit steenkeldertje hier afzonderlijk te moeten vermelden,
is de aard van de vondsten. Deze bestaan nl. uit verschil-
lende aarden vaten, die, bij de ontdekking nog grootendeels gaaf
en, met één uitzondering 4), pas bij het opnemen door den vinder
gebroken, geheel het karakter bezitten van de gewone Oost-Drent-
sche, zij het ook, op grond der versiering, late megalithceramiek.
Grootere steenen voorwerpen, als beitels, hamers en dergl,, zijn
niet aangetroffen, of tenminste niet gered. Zij zijn er echter blijk-
baar ook niet geweest.
Onder de behouden gebleven vondsten trekt in de eerste plaats
de aandacht een versierd, goed gevormd kraaghalsfleschje1), het
eenige vrijwel onbeschadigd gebleven voorwerp. Onder de scherven
herkermen wij: 1° een met grove puntsteek radiair versierd boven-
stuk van een tweede, doch blijkbaar veel grooter kraaghalsfleschje;
2° een groot gedeelte van een forschen, fraai gevormden trechter-
beker met de gewone ingestoken verticale groeflijnversiering over
den buik; 3° een buikgedeelte van eene vieroorige, boven versierde
pot van misschien kogelfleschvormig type met ingesnoerd conischen
hals; 4° een paar scherven van een met zigzaglijntjes versierden
kom- of napvorm en 5° de kleinere of grootere overblijfselenvan 4
onversierde napjes en een afgerond dubbelconisch potje met scherp
afgezetteri, iet of wat kegelvormig toeloopenden hals. Uit het scher-
venmateriaal hebben wij nog een emmervormig vat1) tot een, zij
het ook zeer onvolledig, geheel kunnen restaureeren. Ten slotte
komen onder het gevondene nog meerdere vuursteen-scherven en
dergl. te voorschijn. Daartusschen bevindt zieh, behalve een stomp-
kegelvormige kleine nucleus, nog bovendien een artefaetje, dat met
tamelijk groote zekerheid als een trapezoidale pijlpunt herkenbaer is 2).
Aldus bevestigen deze vondsten de opvattingen van hen, die meenen,
dat dit soort van gedenkteekenen in Noord- en Midden-Duitschland
chronologisch veelal gelijk is te stellen aan de groote ganggraven, ja,
dat sommige steenkisten in Meckelenburg en Hessen-Nassau, op
grond van hären inhoud (kraaghalsfleschjes), zelfs met de Deensche
dolmen op een lijn geplaatst zouden kunnen worden 3). Ook het
reeds genoemde, in 1897 vernielde steenkistje bij Odoorn, waaruit
o.a. de PI. 152: 75 afgebeelde scherf is bewaard gebleven, past
geheel in dit kader van beschouwing 4).
Intusschen diene men hierbij toch te bedenken, dat de versiering
van het boven vermelde kraaghalsfleschje, als franjeversiering, in
het algemeen voor laat wordt gehouden, terwijl de gerestaureerde
emmervorm1), wat aangaat decor en maaksel, ongetwijfeld een
verbasterd type vertegenwoordigt. Zoodoende blijft het m.i. het
meest waarschijnlijk, dat men de bewuste steenkistjes niet als primi-
tieve aanvangs-, doch als verworden eindvormen heeft op te vatten.
Vermoedelijk speien bij dit alles ook aanzien der gestorvenen en
meerdere of mindere rijkdom aan bouwmateriaal eene belangrijke
rol en kunnen deze factoren eventueel de chronologisch-typologische
zelfs geheel overheerschen.
Hoe dit ook zij, conform de oudere berichten bewijst het steenx)
Vergl. PI. 153: 50.
2) Een en ander is in de colleclie van het Prov. Museum enz. te Assen
geinventariseerd sub 1923/1. 2a 1.
3) 162: sub Steenkisten en daar aangehaalde literatuur.
4) N.B. Tijdens de eorrectie van het bovenstaande kwam het Asser Museum
opnieuw in het bezit van een dergl., thans bij den Annertol te Zuid-
laren gedane, vondst als die bij Eext.