I
I
VOORWOORD.
In het voorgaande deel is eene systematische beschrijving van de
Nederlandsche hunebedden gegeven, eerst van de afzonderlijke,
daarna van alle te zamen, en wel op grond van hunne uitwendig
zichtbare kenmerken. Thans willen wij het daar verkregen beeid
trachten te completeeren met gegevens over de inwendige structuren
en over den inhoud. Het daartoe benoodigde materiaal kon dus eerst
door opzettelijk onderzoek verkregen worden.
In verband daarmede heb ik derhalve in dit tweede gedeelte zoo-
veel mogelijk bijeengebracht, wat in vroegeren en lateren tijd door
methodische en onmethodische, wetenschappelijke en niet-weten-
schappelijke gravingen aan het licht is gekomen. Ik heb gemeend
het beste te doen deze in chronologische volgorde en dan weer
provinciegewijze te behandelen.
Daarbij is evenwel het door eigen onderzoek verkregen en afge-
beelde materiaal geheel in het voetlicht geplaatst. Met nadruk
wensch ik echter voorop te stellen, dat zulks niet geschiedde, omdat
mij dit belangrijker voorkwam dan ander, doch alleen omdat dit
werk mij de gelegenheid heeft geboden, bedoeld nog nergens ge-
publiceerd materiaal, naast dat, wat reeds vroeger uit de Nederlandsche
hunebedden beschreven en besproken is, eveneens voor
elkeen toegankelijk te maken. Met dat andere is dit immers reeds
geschied door de werken van Pleyte en dan vooral van H olwerda.
Om bovengenoemde redenen 9 waar nog bijkomt de overweging,
dat de objecten van praehistorisch bodemonderzoek daarbij
meestal geheel of grootendeels vernietigd worden en, in tegen-
stelling met de meeste andere, in den regel onmogelijk te ver-
vangen zijn — heb ik mijne eigene onderzoekingen meer uitvoerig
behandeld en getracht bij de beschrijving van elk daarvan een
Zoo juist mogelijk verslag te geven. Tevens heb ik er naar ge-
streefd, telkens eene bepaalde zijde van het hunebeddenvraag