het binnenhalsvlak met verticale, overigens vage groeflijnen.
Gev. alsvoren, tusschen B en C, vak J—21.
12 (B: —X, 45) (PI. 153: 47) Sterk verloopen vorm met cylin-
drischen hals van bruingeel aardewerk, versierd met breede
steekgroeflijntjes aan de halsbasis en korte afhangende lijntjes
daaronder. Gev. alsvoren, tusschen B en C, vak I/J—23.
13 (B:E-X, 1) (PI. 153: 60) Dito, zwartgrauw, doch klein. Buik
scherp en zeer smal geschouderd; hals met iets omgebogen
rand eenigszins tulpvormig. Buik met uit schouderknik ge-
trokken verticale steekgroeflijnen. Om de halsbasis twee
dubbelgetande dito lijnen, waarvan de bovenste onvolledig.
Gev. alsvoren, in proefgrep, vak K—22.
14 (B:B-X, 5) (PI. 153: 56) Dito, groote helft, doch licht-
geelbruin en totaal verloopen. Schouder nauwelijks aange-
duid. Buik en hals bijna in elkaars verlengde. Buikversiering:
grove verticale groeflijnen vanaf den schouder. Hals met twee
dito omloopende lijnen om de basis en een grovere zigzaglijn
onder den rand. Gev. alsvoren, direct op of onder B, 22.50
+N.A.P., vak I—23.
15 (B:H-X, 57, 43, 1) (PI. 153: 64) Dito, groot fragment zwartgrauw,
doch met grove zigzaglijn om de halsbasis. Gev.
alsvoren, in proefgrep. in lossen grond, vak I—22.
16 (B: B-X, 43, 39, 42, 54) (PI. 153: 43) Dito, doch grooter
fragment, plekkerig donkergrauw en bruin, rand afgebrokkeld.
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken I/KB22/25.
17 (B: B-X, 14, 13, 12, 9, 7) (PI. 153: 62 en tevens71) Dito,
groot fragment, grauwzwart. Verloopen vorm, hals cylindrisch,
met 2 zigzaglijnen onder den bovenrand. Gev. alsvoren, tusschen
B en C, vakken J/L—21/22.
18 (B: —X, 74, 75, 78, 66, 73) (PI. 153: 53) Dito, groote be-
schadigde, bijna volledige, verloopen, bolbuikige, geelachtig
bruine en sterk verweerde vorm, met breede gleuflijnen over
den buik vanaf de halsbasis. Gev. alsvoren, op I, vakken
I/K -2 4 .
19 (B: —XI, 12, 17, 6) (PI. 153: 54) Dito, groote, vrij volledige,
geheel verloopen, plekkerig geelachtig-bruingrauwe vorm.
Buikversiering: groepjes afwisselend korte en lange groeflijntjes
vanaf de halsbasis, als 14. Gev. in D 22 te Bronneger, in de
vondstenlaag, vakken V/X—8/9.
20 (A: 1855/1, 14) (PI. 153: 81) Scherp geprofileerde groote
trechterbeker, lichtgeelbruin, met verticale steekgroeflijnen
van halsbasis tot iets boven den bodem. Gev. in hunebed D
46 of 47 te Angelsloo, Gem. Emmen.
21 (A: 1855/1, 13) (PI. 153: 82) Alsvoren. Vaalbruin, min of
meer verloopen. Hals ingesnoerd, zwak conisch tot cylindrisch,
in het midden versierd met groepjes van telkens drie staande
tamelijk breede steekgroeflijntjes. Buik afgeknot peervormig,-
versierd met dito lijntjes van halsbasis tot even boven den
bodem. Gev. alsvoren.
b Onversierd:
22 (B: —X, 42, 1, 3 , 3 1 , 47) (PI. 153:41) Onvolledige, plekkerig
grauw-zwarte en grijze, geheel verloopen vorm, precies als 28.
Gev. in D 21 te Bronneger, op B, vakken I/K—21 /23.
23 (B: —X, 42, 1, 30, 40, 28, 29 enz.) (PI. 153: 42.) Dito, doch
Zeer onvolledig en geelbruin. Gev. alsvoren, op B, vakken
I/K—21/23.
24 (B: *X , 26) (PI. 153: 44) Dito, zeer onvolledig, nog meer
verloopen, vaal-grijsbruin. Gev. alsvoren, tusschén B en C,
vakken J—22.
25 (A2):E -IX , 44) (PI. 153: 77) Groote, sterk beschadigde, trech-
terbekervormige pot. (Gev., vergl. beschrijving D 30 Exloo,
sub No.' 2s p. 202.)
26 (B:B-X, 27) (PI. 153: 55) Grootendeels volledig, licht-leder-
kleurig bruingeel. Hals kelkvormig. [Als No. 13 (PI. 153:
60)] Gev. alsvoren, tusschen B en C, vak K—22.
*) N.B. Uit de voorafgaande vormen kunnen door verbastering en modi-
ficatie de PI. 153, sub 57—59 afgebeelde meer of minder gemakkelijk worden
afgeleid. Bedoelde specimina zijn aile drie afkomstig uit D 21 te Bronneger.
a) Vergl. p. 358, voetr.oot ").