S chu chhardt v e rg e lijk t d e la a ts te v o rm e n m e t h o u tm o d e lle n ;
h ij le g t d e z e d a a r a a n t e n g r o n d s l a g 1),
Misschien verdienen de horizontale, fijn gezaagde groeflijntjes
nog de bijzondere aandacht, in zooverre zij eene pseudocardium-
versiering zouden kunnen zijn. Ik bedoel daarmede, dat zij mogelijk
de reminiscentie voorstellen aan het echte, d.w.z. met behulp van
een hartschelp (Cardium edule Line) ingedrukte, z.g.n. Cardium-
decor, dat door M ül ler zoo bekend geworden is uit de Deensch-
Kimbrische megalithceramiek.
Evenzoo weerspiegelt de boven vermelde kruisharceering willicht
de Z.g.n. kerfspatelsiertechniek. Deze is, behalve aan de reeds
vermelde Oostzeeceramiek, meer speciaal eigen aan de Zd.W.
Europeesch georienteerde, doch via Midden-Europa tot Hongarije
verspreide, echte klok- of zonebekerceramiek, welke echter ook in
Engeland voorkomt. Echte kerfspatelversiering daarentegen heb
ik in ons land evenmin op de bewuste emmervormen als op de
andere megalithceramische vormtypen aangetroffen, Toch komen
aldus versierde zonebekers als bijgaven in individueele graven, op
of onder bodemniveau — een enkele maal te zamen met een triangulair
bronzen dolkje — in het Nederlandsche hunebeddenrayon wel voor.
Gezien de stratigraphisch hooge ligging van het bovengenoemde,
in kruisharceering versierde specimen, zijn plompe vorm, zoomede
de geheele afwerking, zou een en ander, overeenkomstig de Müller -
sche stijlverdeeling, er voor kunnen pleiten, dat de bewuste versiering
eenigszins later in de megalithcultuur is toegepast geworden. Dit
neemt echter niet weg, dat wij ze reeds terugvinden in de neoli-
thische „beau stile” volgens M ül ler 2). Eveneens, zij het ook deels
in verticale arrangeering, komt ze voor op enkele door H a nsen af-
gebeelde trechterbekers, wijdbuikige pötten en scherp geschouderde
terrinevormen uit den Deenschen resp. Zweedschen megalithischen
ganggraftijd3). Ook A bercromby beeldt onder de vroeg-brons-
tijdige, Engelsche bekervormen enkele a f4), die dezelfde decoratie
') 2 0 6 : p . 205.
2) 362: p . 41, Afb. 121.
*) 245: p. 68—69; p. 72; PI. V, boven en links onder; PI. VII, midden enz.
4) 364: PI. IX, 70.
vertoonen, doch daar gecombineerd met schaakbordpatronen, welke
overigens zoo karakteristiek schijnen voor de Zweedsche gang-
grafceramiek.
Merkwaardig is in dit verband nog de emmervorm met typisch
verbasterde versiering uit het kleine gesloten en typologisch late
steenkistje D 14» te Eext. Dit te meer, omdat hij daarin te zamen
voorkomt met het reeds vermelde, zorgvuldig afgewerkte, door
franjeversiering getypeerde kraaghalsfleschje. Deze vondsten be-
hooren daar althans tot een zelfden tijd. Nog opmerkelijker is
dit alles, omdat die emmervormen niet bekend zijn geworden uit
D 13 te Eext en D 41 te Emmen, verbasterd zijn in F 1 bij Rijs
in Gaasterland, geheel op den achtergrond treden in D 53 te Havelte
en D 19 te Drouwen, ontbreken op de Veluwe en verder zuid-
westelijk in het Zuiderzeegebied, en ook niet werden aangetroffen
in de straks nog nader te bespreken en voor later gehouden,
individueele tumuligraven met megalithceramiek (Zeijen).
Verspreiding. Zooais uit de voorafgaande onderzoekingen bleek en ook uit de
werken van P l e y t e en H o lw e r d a nog nader kan blijken, is het
in de Nederlandsche';{|unebedden een algemeen voorkomend type.
Alleen verdient nog afzonderlijke vermelding, dat het de eenige
vorm van hunebeddenaardewerk is, welke, voorzoover mij bekend,
in de groote hoogvenen is gevonden. Bij de vervening werd nl. in
1919, ongeveer een kwartier N.O. van Weerdinge, dicht bij den
Zuidelijken tak van de bekende Valther veenbrug en juist daar,
waar het hoogveen het sterkst ontwikkeld is, aardewerk opgebaggerd,
waarvan het eenige behouden gebleven fragment afkomstig is van
een typischen emmervorm. Naar de diepte, waarop het in het ter
plaatse circa 8 M. dikke veen gevonden werd, kan, hoewel ik
onmiddellijk op het terrein zelf informatie’s inwon, slechts gegist
worden. Gezien echter het baggerwerk, moet het voorwerp zeker
hebben gelegen onder het jongere sphagnetum, onder de z.g.n. „stob-
benlaag”, en klaarblijkelijk dus ook onder het oudere sphagnetum.
Wat overigens de algemeene verspreiding van dit vormtype
betreft, zoo blijkt het in hoofdzaak tot de Nederlandsche en Noord-
West-Duitsche megalithische Noordzeecultuur beperkt. Evenals de
boven besproken vormen, on’tbreekt het naar het Westen en, be