wikkeldraadtechniek bewaart, de Nd.W.-Duitsche, voorzoover zieh
thans beoordeelen laat, in het algemeen minder oorspronkelijke
vormen voorstellen, schijnen de terrinevormen een fraai voorbeeld
te representeeren van een oorspronkelijk karakteristiek megalithisch
ganggrafvormtype, dat waaiervormig is uitgestraald van een haard,
waarvan het bewuste Deensche verspreidingsgebied onmiddellijk
deel uitmaakt en waarmede het Nederlandsche megalithterritoir
blijkbaar ten nauwste samenhangt.
DE GEREPRODUCfiERDE VOORBEELDEN.
41 (B:B-X, 76) (Pl. 154: 85) Sterk beschadigd, scherp geschou-
derd, groot exemplaar van dunwandig, bruinzwart aarde-
werk. Hals iets toegespitst, versierd met groepjes staande
steekgroeflijntjes en oorspronkelijk met 2 paar dubbele, dito
cirkels daartusschen. De schouder, evenals het geknikte oor
en de hals ter weerskanten daarvan, met verticale groeflijntjes
en bovendien met krans van hangende driehoeken in verbasterde
kruissteekversiering.
Gev. in D 21 te Bronneger, gedeeltelijk onder Z1, op den
oorspronkelijken vloer I, vak J—24.
42 (B:, —X, 73, 79) (Pl. 154: 67) Dito, doch kleiner en zonder
oogen. Gev. alsvoren, op I, onder Z1, vak 1—24.
43 (B: —X, 73, 9, 32, 33, 42, 54, 55, 73) (Pl. 154: 83) Gebro-
ken, vrijwel volledige, fraaie, groote pot als 1, doch plekkerig
grauwgrijs en geelbruin. Rand boven afgezet met pseudo-
wikkelsnoerversiering in drie omloopende lijnen, en groepjes
staande steekgroefjes resp. liggende, körte wikkelsnoerlijntjes
daaronder. Schouder met dito, doch omgekeerde en over
den buik afhangende versieringspatroontjes, onderling door
körte staande steekgroefjes, van die op den hals door omloopende
steekgroeflijn gescheiden. Oor breed, ingezonken,
boogvormig met dezelfde versieringspatronen.
Gev. alsvoren, op I, vakken T'H 24/25 en K ;2-2,
44 (B: —X, 39, 43, 45, 54, 70) (Pl. 154: 79) Gebroken, vrij
volledige, doch meer grove vorm. Hals toegespitst: boven
met 3 omloopende, pseudo-wikkelsnoerlijnen, onder met krans
van verticale groefjes afgezet. Vlakversiering daartusschen met
körte, dito lijntjes als boven, doch afgewisseld met staande
en liggende, verbasterde kruissteekmotieven. Schouder smal met
afgerond-pentagonale, breede, ingestoken groefjes. Oor, evenals
de buikwand daaronder, met kruissteekmotieven.
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken H/J—22/25.
45 (B: —X, 31, 15, 26, 42) (Pl. 154: 65) Bijna volledig, kleiner
specimen. Hals met omloopende pseudo wikkeldraadlijnen
boven en onder, en dito, doch metoopsgewijze onderbroken
sierlijnen daartusschen. Schouder met groepjes staande, körte,
breede steekgroefvoortjes. Oor met kruissteekversiering.
Buikband onder oor met dito, zijdelings door staande steekgroeflijntjes
afgezette kruissteekbanden.
Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken J/K—20/23.
46 (B: -X , 29, 11, 12, 20, 29, 52) (Pl. 154: 77) Dito, vrijwel
gelijk exemplaar als 5 en blijkbaar door denzelfden persoon
vervaardigd.
Gev. alsvoren, doch in de vakken J/L.H20/23.
47 (B: —X, 11, 11, 12,BtS,. 6, 2) (Pl. 154: 82) Groot brokstuk
van meer dubbelconisch specimen. Hals met omloopende
pseudo-wikkelsnoerlijnen, boven 3, onder 1. Schouder met
afwisselende vakken van liggende en staande dito lijnen. Oor
effen boogvormig. Gev. alsvoren, tusschen I en B, vakken
K—20/21.
48 (B: s*rX, 76) (Pl, 154: 78) Dito exemplaar. Hals boven afgezet
met twee pseudo-wikkelsnoerlijnen, daaronder groepjes van
telkens twee staande steekgroeflijnen. Schouder met 4 omloopende,
tot puntrijen verbasterde wikkelsnoerlijnen. Oor
met kruissteekversiering, de buikwand daaronder met eenige
körte steekgroeflijntjes.
Gev. alsvoren, op I, vak J—24.
49 (A: 1871/1, 8) (Pl. 154: 84) Gaaf specimen als 47, doch
anders versierd. Hals met groepjes staande groeflijntjes. Schouder
dito, doch afwisselend met kruissteekmotieven. Gev. in een
vermeid hunebed in de Gem. Emmen,