een methodisch onderzoek onderworpen. In het b lo n d e r geschiedde
Zulks om de heuvelstructuur beter op het spoor te komen en de
poortkwestie zoo mogelijk nader op te lossen. Wel bevond zieh
tusschen de beide poortzijsteenen een kuil, die eene recente ingraving
vemed maar ovengens was het geheele heuveloppervlak, naar het
uitwendig scheen, tamelijk ongeschonden.
Voor den toestand van het hunebed vöör het onderzoek, ver-
■ I m R H I Van I Uitwendl§en sta« daarvan in Dl. I, p . 83, Zi) daarover hier alleen nog opgemerkt, d a t de hunebedeuvel
De toestand
vóór het
onderzoek.
wel is waar veel geringere afmetingen bezat, dan die van
D 40 en ook veel minder boven de naaste omgeving uitstak
maar toch als zoodanig voldoende in het oog sprong. Zach
gewelfd let of wat gestrekt-koepelvormig, verhief hij zieh nl HRBRdrca 14 ä 16 siechts H l (19.75- 19.20-) 0.55 M. boven het omgevende terrein, een, althans in den
naasten omtrek, zeer effen, ongeveer 19.20 +N.A.P. gelegen, heide-
veld. De nog minder hoog reikende keldervulling lag echter bij
den aanvang van het onderzoek niet meer dan 0.20 ä 0.25 M. daaroven.
Voor het ovenge was het heuveloppervlak ruim 0.40 M. onder
den bovenrand der draag- resp. onderkant der deksteenen.
h e t o n d e r z o e k .
Evenals bij D 40 zijn de resultaten van de opgraving op de daar
vermelde wi,ze hoofdzakelijk vastgelegd in 4 teekeningen 1 en voorts
toegehcht door de reproductie van eenige, tijdens de ontgraving
gemaakte fotos ), zoomede door de afbeeldingen van enkele gave
of inmiddels gerestaureerde, bij het onderzoek gevonden voor-
werpen 3).
Ovengens zijn bij de opgraving ook hier zooveel mogelijk horizontale
en verticale afgravingsmethoden gecombineerd.
ok dit onderzoek kan, behoudens de voorbereidende werkzaam-
heden, in twee deelen gesplitst worden. Daarvan betreft het eene
0 Vergl. PI. 134—137.
2) Vergl. PI. 131—133.
3) Vergl. PI. 153: 19, 25, 77 en 87 en Tekstfig. 9.
deel vooral dat van de structuur van den heuvel, het andere daaren-
tegen dat van den kelder en in het bijzonder van diens inhoud. Is het
eerste gedeelte in hoofdzaak van belang voor eene nadere vergelijking,
aanvulling en eventueele bevestiging van de bij D 40 verkregen gege-
vens; het laatsteheeft vooral waarde,omdat de inhoud hier — integen-
stelling met die van de beide vorige onderzochte hunebedden — door
recente ingravingen ternauwernood gestoord bleek te zijn. Bovendien
hebben ook de door H olwerda gedane onderzoekingen bij Drouwen
nog vragen opengelaten, die hier, bij de tot op vrij groote hoogte aan-
gevulde kelderruimte, misschien opgelost konden worden. Immers,
volgens de resultaten der boven aangehaalde opgravingen zouden de
losse steenen in het vulmateriaal van den kelder zoowel van een
secundairen vloer, als van het dak afkomstig kunnen zijn. Zoo heeft
Holwerda bijv. de boven de vondstenlaag gelegen veldsteenen in
het Drouwener hunebed zonder nader bewijs als naar binnen-
gestorte dakstopsteenen geinterpreteerd. De oudere onderzoekingen
gewagen daarentegen, zooals wij zagen, telkens weer uitdrukkelijk
van een dubbelen vloer. Ja, het verslag van het onderzoek van het
noordelijke hunebed D 17 bij Rolde wekt zelfs den indruk van
een meervoudigen vloerlaag, zooals wij dien ook van elders, o.a. uit
de beschrijving der Deensche hunebedden door Sophus M üller,
kennen. M üller spreekt immers in zijne „Nordische Altertumskunde”
uitdrukkelijk van meerdere vloeren of bedekkingen, scheidende
verschillende vondstenlagen. Zoo schijnt er dus tot op zekere
hoogte eene tegenstelling te bestaan tusschen de uitkomsten der
vroegere en latere onderzoekingen. De boven besproken opgravingen
van de hunebedden D 53 en 40 bij Havelte en Emmen, hebben ons
over deze kwestie, zooals gebleken is, geene inlichtingen kunnen
verstrekken. Het is derhalve van eenig belang om na te gaan, hoe
die steenen in de keldervulling zijn gelegen, of zij inderdaad één
of meer vloeren vormen en in hoeverre er betrekkingen bestaan
tusschen de plaats dier vulsteenen en de spleten tusschen de kelder-,
met name de deksteenen.
Welnu, het onderzoek van dit hunebed heeft juist over deze kwestie
meer licht gebracht. Voorts heeft het bovendien nog eenige vond-
sten opgeleverd, die op zichzelve de vermelding waard zijn.