meer dan een eeuw hunne diensten verricht hebben. Voorzoover
ik zie brengen alleen de nieuwere1) door J acob—F r ie sen verrichte
onderzoekingen een goed gedocumenteerd, zij het in keramisch
opzicht niet al te rijk, doch overigens te belangrijker, versch materiaal.
In het door hem ontgraven hunebed No. 13 te Hammah, dat met
D 21 van Bronneger vrijwel overeenstemt, vond hij, behalve
een effen schotel, een smaltoppigen bijl en een trapezoidalen
pijlpunt, beide van vuursteen, ook twee zuivere terrinevormen2).
Toch schijnt een geval als dit uitzondering te zijn.
Geheei anders in het Deensche. In zijn samenvattend werk geeft
M ü l l e r juist van dit type eene reeks van voorbeelden, die met een
oogopslag doen zien, dat wij, zoo ergens, daar te doen hebben met
volkomen dezelfde vormen, dezelfde siermotieven, alleen nog rijker
gevarieerd3). Bovendien treden daaronder ook nog vormen op met
kerfspatelversiering, welke in Nederland ontbreken4). Opkomend
als amphoorvormen treden zij reeds in den z.g.n. „stören stil” . ,,le
grand stil" 3), met name in de eerste decadentie-periode van voor-
noemden stijl, op in typen, die volkomen met de onze vergelijkbaar
zijn 5), ja, zoo gelijk, dat eene onmiddellijke verwantschap wel moet
worden aangenomen. Ook hier ontmoeten wij de oogversiering6),
waarop we reeds boven de aandacht vestigden, doch nu — evenals
in de bandceramische cultures7) — omgeven met een ingestoken
stralenkrans, en zoodoende meer duidelijk aan een zonneradmotief
herinnerend. Toch kunnen het inderdaad geschematiseerde oogen
zijn. Immers op de latere, gedegenereerde Deensche typen komt
bedoeld motief voor, te zamen met neus en wenkbrauwbogen8),
terwijl wij deze combinatie ook van elders9) kennen. Bovendien
wijst de parige rangschikking eveneens op die beteekenis.
7) 295--296.
2) 295: p. 35, Abb. 7, a en d.
3) 251: p. 29 e.v.
4) 251: p. 45.
6) 251: p. 47 e.V.
6) 251: p. 49, afb. 150.
7) 202: p. 120, Abb. 13; 206: p. 135
8) 251: afb. 164, 168, 169, 174.
®) 152: p. 583-603.
Ook in het Holsteinsche1) komen, evenals in Meckelenburg,
volkomen met de onze en met de latere Deensche vergelijkbare
vormen voor, zij het ook, dat de Meckelenburgsche een blijkbaar
uitsluitend verbasterd type voorstellen2).
Eene nauw met de vorige vormen verwante vaatwerkreeks ontmoeten
wij nu wederom in het Midden-Elbe-Saale-Havelgebied, ja
ook nog in Boheme2). Hetis speciaal de oudere en jongere Midden-
Elbe megalithceramiek volgens K ossina 3), de Walternienburg-Bern-
burg)er aardewerkgroep volgens G ötze 4) en A berg 5), de westelijke
groep van de „einhenklige Krüge” der Brandenburgsche neolithische
ceramiek volgens B ru n n er 6), de Walternienburger „Schulternäpfe”
volgens S chu chhardt 7), welke eene groote gelijkenis met de hier be-
handelde terrinevormen vertoonen. Zoowel K ossin a als A berg hebben
deze vaatwerkgroep dan ook, zooals in het voorafgaandereeds vermeld
werd, üit de Nd.W.-Duitsche, resp. Noordzeesche megalithceramiek
afgeleid. Ook G ötze, S chu chhardt en B ru n n er wijzen op de verwantschap
daarmede. Hetis echter vooral K ossin a, die daaruitniet
alleen heeft besloten tot cultuurverwantschap of cultuurovername,
doch tevens tot eene ethnische strooming, welke zieh juist in de be-
doelde vormen zou afspiegelen. Dit neemt echter niet weg, dat volkomen
gelijke vormen uit het Nd.W.-Duitsche megalithischerayon niet
bekend zijn geworden; dat het bij de Walternienburgsche gidsvormen
Zoo opvallende, breede, effen oor of handvat eene geheel eigene
specialiastie is; dat de versiering, evenals ook de vorm, veel strenger
geleed is dan de Nd.W.-Duitsche en, last not least, dat de andere typische
Walternienburger gidsvorm, de oorspronkelijke, scherp gelede,
dubbele kegelvorm met toegespitsten afgeknotten hals — om van de
tweelingvaten maar niet te spreken8) — in de neolithische Noord-
4> 313: PL XVI, 134.
2) 260: P* 84 en Taf. 16, Abb. 145 en 310: p. 257.2a) 209a: PI. XXXIII, 21
3) 304: P- 19 e.v. enz. enz.
4) 283a — b: Form 3—4.
5) 135: P* 156 e.V., Abb. 255 -265.
6) 275: P- 256-258, p. 2 8 7 - 288.
| 206: P- 114, Taf. XVI, 6.
8) 283bI P. 117, Abb. 3a-c.