geschied zijn als gevolg eener expansie van megalithbouwers in het
Hannoveraansch-Westfaalsche, speciaal Meppen-Osnabriick-Bent-
heimsche Eemsgebied, Gezien het ontbreken van hunebedden en
vondsten daaruit bij Cöevorden en Dalen eener-, in Twente ander-
zijds, moet dit dan hebben plaats gegrepen via den toenmaals blijk-
baar nog niet of in veel mindere mate met veen overgroeiden uit-
looper en voortzetting van den Hondsrug in den uitersten Zd.O.
hoek van Drenthe. In de buurt van het tegenwoordige Schoone-
beek zal de invalspoort gelegen hebben voor eene eerste kolonisatie,
in de omgeving van Angelsloo en Emmen, de streek van het legen-
darische „Barnar", het gebied, waar alle Varianten der Nederlandsche
hunebedden binnen enge grenzen aanwezig zijn. Eene zijbeweging
over den rüg längs de Ruiten Aa naar het Westerwoldsche zou de
trechterbekers van Veele kunnen verklären. In hoeverre hier de
Oost-Drentsche veenbruggen vermelding verdienen zij in het
midden gelaten.
De dragers dier cultuur waren hoogstwaarschijnlijk stamele-
menten, welke behoorden tot het homo nordicus-type volgens
D enker.
In die beschaving openbaarden zieh eerst later, toen zij eene zekere
ontwikkeling achter den rüg, of misschien juister gezegd, consoli-
datie verkregen had, — d.w.z. in een tijd, toen de megalithisehe
graven het reeds tot een ganggraftype met volledigen steenkrans.
gebracht hadden 9 niv loeden van bekercultüres, welke deels even-
eens oostelijk, deels echter ook meer zuidelijk en zelfs westelijk,
d.w.z. Oost-Engelsch georienteerd bleken.
Omgekeerd wijzen de echt megalithisehe vondsten, vanwege hare
geheel andere geaardheid1), elke onmiddellijke worteling onzer hune-
beddenbeschaving in de West- en Zd.W.-Europeesche megalith-
cultures volstrekt af. Hoogstens verraden enkele smaltoppige bijl-
vormen van West-Europeesch type, zoomede de ceramiek van den
Z.g.n. jongeren Havelter stijl, invloeden, welke misschien zijdelings
N.B. men vergelijke hiertoe, behaive 135, 152 en 162, de literatuur over
de West-, Zd.-West- en Zd.-Europeesche resp. Noord-Afrikaansche mega-
llthen, speciaal echter die, welke betrekking heeft op de Groot-Britsche, de
Bretonsche en de Fransch-Spaansche.
eenige betrekking met Fransche, over ’t geheel aeneolithische, cultu-
res doen vermoeden.
Wij zullen thans nog heel globaal zien, hoe de Nederlandsche
hunebedden zieh morphologisch en geographisch verhouden tot
de andere in wijdere omgeving.