Ippp
broken grootere brokstukken van bekervormen en voorraadsvaten4),
welke wij reeds boven bij de proefgrepbeschrijving vermeldden en
die direct verwant zijn aan de door H olwerda 2) onderscheiden
groep van „zonebeker- en daarbij aansluitende locale klokurnen-
„ceramiek” . Sub D 53 te Havelte hebben wij die laatste vaatwerk-
groep nog eenigszins anders onderverdeeld. Van de daarbij onderscheiden
fijnere bekers met S-vormig profiel, vormt het hier ge-
vonden specimen PL 154, 88 een voorbeeld, dat blijkbaar nauw
verwant is aan den in D 40 te Emmen gevonden vorm s). Overigens
is het een echte beker; hij werd o.m. te zamen gevonden met de over-
blijfselen van de twee grootere bovengenoemde vormen,welke eveneens
op hooger niveau in den kelder, nl. tusschen de secundaire vloeren
B en C, zijn aangetroffen en waarop ik hier meer speciaal het oog
heb 4). Deze tot de z.g.n. „locale klokumenceramiek” behoorende
vormen, de z.g.n. „low-brimmed cups” der Engelschen5), heb
ik van wege hunne grootte en hun goed ontwikkelden hals, hals-
potbekers genoemd. Zij onderscheiden zieh overigens door hunne
versiering en grondmassa, terwijl ze in het eigenlijke Noord-Euro-
peesche megalithgebied blijkbaar uiterst zelden zijn. Beide reeds
boven p. 212 vermelde halspotbekers4), door Holwerda klok-
urnen geheeten, gevonden op en boven de tweede vloer in D 21,
maken, te midden van het andere hunebeddenaardewerk, een uitzon-
derlijken indruk. Het zijn als het wäre „Fremdkörper” onder
de megalithceramiek en dienen m.i. ook als zoodanig te worden opge-
vat. In tegenstelling met de andere tot nu toe behandelde vond-
sten, wijst hunne verspreiding dan ook in eene geheel andere
richting. Naar het Oosten en Noordoosten, d.w.z. in het typisch
neolithische, noordelijke kultuurgebied volgens Aberg, ontbreken
zij, althans in dien specifieken vorm, voorzoover ik kan nagaan, zelfs
totaal. In Drenthe komen ze echter sporadisch (nog) voor. Slechts
enkele malen vond ik ze daar in kleinere fragmenten in laat-neo-
-1) Vergl. PI. 154: 88 eener- en 37, 72, 76 resp. 87 en 89 anderzijds.
2) Vergl. boven p. 89: A, b.
3) Vergl. PI. 154: 81.
“) Vergl. PI. 154: 87-89.
5) 363: p. 375 e.V.; 421: p. 391 e.v.
ij m.
of aeneolithische, individueele grafheuvels der bekercultuur bij
Zeyen, gem. Vries. Ook op de Eeze bij Steenwijk in Overijsel ont-
groef ik in 1918 op min of meer analoge wijze dit soort ceramiek.
Verwante en geheel met de S-vormig geprofileerde, door Holwerda
in D 19 te Drouwen gevonden, overeenkomstige stukken zijn in
het Nederlandsche megalithgebied, blijkbaar onder soortgelijke
verhoudingen als bij Zeyen en Eeze, nog te Eelde gevonden. In het
Nd.W.-Duitsche vond Jacob F riesen dit soort van aardewerk1)
daarentegen, te zamen met een viertal smaltoppige vuursteenen
bijlen, een dito mes en kling, in het hunebed No. 12 te Hammah,
gem. Stade. Daarin vormde het echter de hoogst gelegen vondst.
Verder naar het Zuiden wordt dat anders en het is weer in het
bijzonder het Zuiderzee- of wil men het Over-Rijnsche gebied van
Noord-Holland, Utrecht en Gelderland, dat- hier de opmerkzaam-
heid tot zieh trekt.
Het zijn nl. speciaal dit soort van groote vaten, met name de
Z.g.n. halspotbekers, welke van hier reeds lang bekend zijn door
de publicatie’s van Pleyte 2) en Abercromby 3), doch in het bijzonder
van Holwerda4). Zij zijn vooral vertegenwoordigd in de oudheid-
kundige verzamelingen te Leiden, Amersfoort en Utrecht, en ken-
merken blijkbaar bij uitstek de laat-neo- en aenolithische cultures
van het midden des lands. Zij zijn daar echter, voorzoover ik weet,
nimmer met metaal te zamen gevonden. Ze komen er voor in
eene cultuur, die als halsklokbekerbeschaving in elk opzicht te
karakteriseeren valt. Dit houdt echter allerminst in, dat hunne
verspreiding zieh nu ook dekt met die van de meer oorspronkelijke,
Zd. Duitsche en Boheemsche, blijkbaar längs den Rijn ons land
binnen gedrongen klokbekercultuur. Het tegendeel is waar. Alleen
in het overzeesche vinden wij, zooals reeds boven is gebleken, on-
middellijk vergelijkbare stukken, t.w. in de Groot-Britsche bekercultuur,
die daar eene zoo intense en speciale ontwikkeling bezit
1) 295: p. 32-34, Abb. 5, b.
2) IVb: PI. I, 5 (Maarn); Afd. Gelderland: PI. XVIII, 5 (Kootwijk),PI.
XXIII, 3 (Uddel).
3) 363: p. 389, No. 88-89.
4) 120: p. 54, PI. I, 19 en 20; Meded. R. Mus. v. Oud. te Leiden III
1909: p. 48, en Afb. XIV, 1 resp. XX, (Uddel).