Opvallend was nu, dat die verschilfende, onderling absoluut synchrone,
individueele bijzettingen, in typisch Nd. Europeesche
gestrekte houding, zeer fraai den overgang van het oude massagraf
in het latere zoo algemeen verspreide, en eveneens steeds gestrekte,
persoonlijke graf vertoonden. Bovendien was het centrale hoofd-
graf nog van grootere sluitsteenen en een vloer voorzien. Het
vormde aldus een als het wäre totaal verbasterd megalithgraf,
dat blijkens de daarin, naast megalithceramische bijgaven, gevon-
den vuursteenen bijlen van i.e. smaltoppig type, blijkbaar van
een man was. Omgekeerd waren echter de twee andere, wegens
het ontbreken van wapenen daarin, vermoedelijk van vrouwen
afkomstig. Opmerkelijk is eindelijk nog — en dit interesseert ons
hier speciaal B dat die graven oorspronkelijk, en wel volkomen
gelijktijdig, in zuiver schoon zand gebed waren. Pas daarna is
die aanvankelijk zeer läge basale heuvel, welke de graven maar
nauwelijks bedekte, met minder schoon zand verhoogd. Te voren
bleek men in dat basale heuveltje zelfs nog een nieuw graf te heb-
ben gemaakt1). Eerst geruimen tijd later, dit blijkt uit de inmid-
dels ontwikkelde oppervlaktestructuren boven in den, in twee
etappes opgeworpen, neolithischen tumulus, is de laatste dan nog
bedekt geworden met een bronstijdigen plaggenheuvel2).
In verband met het hier gestelde doel möge de beschreven situatie
bij dien Zeijer tumulus, welke, om het zoo eens uit te drukken,
niets anders dan een in meerdere individueele skeletgraven opgelost,
verbasterd megalithisch massagraf schijnt voor te steifen, door de
toegevoegde en voor zieh zelf sprekende foto’s (Tekstfig. 16, 16a
en 16b) voldoende zijn toegelicht.
Wat nu de preciese beteekenis van dit alles ook möge wezen, een
en ander versterkt ons in het vermoeden, dat wij hier te doen hebben
met een reminiscentieverschijnsel, en dat men, speciaal bij de echte
hunebedheuvels, inderdaad heeft te denken aan de laatste over-
blijfselen van een ouder ontwikkelingsstadium in den megalith-
bouw. Daarbij zou dan, conform de opvatting der Noordsche ar-
I 1