en 4 versierde tunneloortjes van fraai gesausd, matglanzend
bruingeel aardewerk. Versiering in twee gordels, gescheiden
door breede, aan eene zijde weer weggestreken, door de oorbases
telkens onderbroken, steekgioeflijn. Bovengordel tegen den
rand afgezet met schuin getande pseudowikkelsnoerlijn; vlakversiering,
behalve boven de oortjes, bestaande. uit verticale
groeflijntjes. Ondergordel metoopsgewijze opgelost in groepen,
boven domatisch verbonden, staande groeflijnen, afgewisseld
met door breede dito lijnen begrensde liggende zigzaglijntjes.
Voet met dito groeflijntjes als bovengordelvlak.
Gev. alsvoren, op I, onder ingevallen Z1, in de vakken H—24/25.
Kommen.
67 (B:B-X, 31, 10, 1 3 -1 5 , 3 0 -1 3 ) (PL 153: 14) Afgeplat half-
bolle tamelijk grof versierde kom of napvorm met twee paar
versierde, langgerekte, gesloten knobbeloortjes in den boven-
sten siergordel, Laatste boven afgezet met twee omloopende,
dubbelgetande, speudowikkelsnoerlijnen, onder met een dito.
Vlakversiering, behalve voor de oortjes, bestaande uit körte
breede steekgroeflijntjes. Benedengordel met vaksgewijze ver-
deelde dito lijnversiering. Alle groeflijnen oorspronkelijk wit
ingelegd, thans nog ten deele. Gev. in D 21 te Bronneger,
Gem. Borger, tusschen I en B, in noordelijke kelderhelft.
68 (B:B-X, 38, 37) (PL 153: 23) Dito grooter en eveneens grof
Zeer onvolledig exemplaar, met twee paar onversierde, langgerekte
knobbelooren tusschen boven- en benedengordel.
Zelfde siermotieven als bij 1. Gev. alsvoren, doch buiten den
kelder, in de vakken K/22 en L/26, diepte 22.55 +N.A.P.
69 (B: —XI, 17) (PL 153: 10) Onvolledige, fraai versierde en
gemodelleerde kom met 2 paar versierde tunneloortjes en
hoogen standring. Versiering in 2 gordels, gescheiden door eene
door de oorkanalen verloopende steekgroeflijn. Bovengordel
onder den rand evenals de standring met twee ingestoken fijne,
alterneerend getande (pseudocardium-)lijnen; vlakversiering
boven de oortjes dito, daartusschen metoopsgewijze met groepjes
staande steekgroeflijntjes. Ondergordel metoopsgewijze afwisselend
met staande dito lijntjes en ingestoken kruissteelt-
patronen.
Gev. in D 22 te Bronneger, op de primaire vloer, vak
X—8.
70 (b B—X, 3, 1, 7, 9, 12 en 13) (Pl. 153: 15) Onvolledig, sterk
verbasterd specimen alsvoren, met 2 paar dito knobbelooren,
doch bovendien met twee gaatjes boven een daarvan
en voorts met standring. De beide siergordels niet scherp
gescheiden. Bovenste uitsluitend met horizontale groepeering
der linéaire siermotieven, bestaande uit drie omloopende en
drie metoopsgewijze verdeelde pseudowikkelsnoerlijnen daar-
onder. Benedengordel met groepjes staande dito ingestoken
dubbelgetande lijnen.
Gev. in D 21 te Bronneger, boven in den kelder, vakken K—21 /22
en J/21.
71 (B: —X, 9, 11, 31 en 35) (Pl. 153:6) Dito beschadigde kom,
versierd alsvoren, doch kleiner en met 9 tepelvormige voetjes
met kruisstempelversiering.
Gev. alsvoren, direct onder B, vakken J—23, K—22/23 en
L—21.
72 (B: —IX/ 78, 79 en 64) (Pl. 153: 17) Groote, tamelijk volledige,
eenigszins bolle, fraai versierde kom met 2 paar
körte effen tunneloortjes, van donkerbruin en grauwzwart
gepiekt aardewerk. Versiering met typisch verticale groepeering,
boven afgezet met twee kransen ingedrukte, slakken-
huisvormige snoerkluwenindruksels ^ overigens bestaande uit
Zoomen van dito indruksels of laddervormig gewikkelde snoer-
draden en dito steekgroefpatronen daartusschen.
Gev. in D 21 te Bronneger, op primairen vloer onder 2?,
vakken H/JS24/25.
Conische nappen.
73 (B: —X, 72, 66) (Pl. 153: 13) Afgeknot-omgekeerd-kegelvormige
versierde nap met in twee gordels verdeelde do