D5/6 .......... op Z5 resp. Z5’ en Z8’;
/
vrij van ^
D7 „ Z6 en Z7 resp. Z6' en Z7’;
/
" ” ~v
D8 „ Z8 resp. Z8’;
/
V D9 „ Z9 en Z9';
/
” ” N. I
D10 ............ ,, Z19 resp. Z10’ en Sl2;
en eindelijk PD1 ,, PZ1 resp. PZ1’.
Slechts zij in het voorbijgaan nog opgemerkt, dat P '/2', die in
den kelder was vergleden, en Z6, welke daarin was omgevallen,
zonder theoretische’ bezwaren herplaatst konden worden. Bij het
onderzoek werden nl. de oorspronkelijke standplaatsen zeer duidelijk
in den vasten moederbodem teruggevonden.
Alle aangebrachte veranderingen zijn op de aangegeven wijze
in de opgravingskaart aangebracht 1). Daardoor en door tal van
foto’s, waarvan de belangrijkste, boven reeds meermalen aange-
haalde, hier gereproduceerd zijn, werden de verschillende Stadien
zooveel doenlijk vastgelegd 2). In den plattegrond en de verticale,
overlangsche doorsnede zijn de hoogten herleid tot N.A.P.J).
Het eigenlijke Reeds tijdens en vervolgens nä het lichten en herplaatsen der
onderzoek. verschillende steenen werd met de opgraving begonnen. Het ge-
heele werk had plaats met behulp van Belgische geinterneerden
in de maanden Juli en Augustus van 1918.
Wat nu meer in het bijzonder het eigenlijke onderzoek aangaat,
Zoo kunnen wij bij de beschrijving daarvan achtereenvolgens op
drie punten de aandacht vestigen en weh
1 op den ondergrond tusschen de kranssteenen onderling, op
dien tusschen deze en de poortsteenen, en eindelijk op den krans zelf;
Vergl. PI. 123.
| Vergl. PL 121—123.
2 op den ondergrond tusschen de kranssteenen eener- en de
draagsteenen van poort en kelder anderzijds;
3 op den kelder en de poort zoowel als op den inhoud daarvan
en de keienvloer daarin.
Ad 1. Bij het wegnemen van het zodendek en het daarbij aan-
sluitende ontgraven tot op den „leesbaren” moederbodem tusschen
de kranssteenen onderling, alsmede tusschen deze en de poort-
zijsteenen, bleek al aanstonds het volgende.
De kranssteenen stonden veelal in nesten van kleinere veldsteenen1).
Deze eigenaardigheid bewerkte, dat de oorspronkelijke plaats van een
kranssteen, ook na zijne verplaatsing of verwijdering, gemakkelijk
was terug te vinden. Zoo kon bijv. ook de piek van zelfs geheel, bijv.
door keiendelvers, verwijderde kranssteenen, nog weer vastgesteld
worden 2). Het bleek nl. dat de kranssteenen met hun laagst gelegen
steunpunten meestal meer of minder diep in den leesbaren ondergrond
staken. De plaats, waar eenmaal een kranssteen gestaan had,
kon zoodoende, ook na zijne verwijdering, zelfs bij het ontbreken
van steennesten als rustpunten, toch nog teruggevonden worden.
Immers, eene meer donkere en losse vullingteekendedeaanvankelijke
standplaats telkens als eene donkere vlek tegen de lichter gekleurde
omgeving a f3):.
Inderdaad werden nu zulke nesten, zoowel als meer donker
gekleurde vlekvormige, ondiepe grondsporen in den kring van krans-
en poortzijsteenen gevonden. Zoo kon in de eerste plaats een met
P2 overeenkomstig en eveneens schuin naar buiten uitwijkend stand -
spoor van P2' geconstateerd worden 4). Voorts duidde een tweede
vlekvormig grondspoor, gelegen tusschen laatstgenoemd standspoor
en Ra, duidelijk de plaats aan van een aldaar te loor geraakten kranssteen,
Op die wijze werd zoo tevens de aansluiting tusschen Ra en
P1' gelllustreerd. Hetzelfde had m.m. plaats aan den linker of
4) Vergl. PI. g l en 123.
2) Vergl. PI. 123.
3) Vergl. Pi. 121: 3.
4) Vergl. PL 121: 3 en PI. 123: P2'.