vaardigde teekeningen van de Havelter hunebedden. Van die teeke-
ningen in sapverven is 'er een*) aanwezig in de collectie van het
Museum te Assen, een andere 2) in die van het Rijks-Prentenkabinet
te Amsterdam. Beide hebben, voorzoover ik kan nagaan, betrekking
op het groote hunebed D 53, In de gereproduceerde teekeningen3)
heb ik de steenen dienovereenkomstig genummerd.
Uit het aangehaalde manuscript en uit de teekeningen van P ro n c k
blijkt, dat de hunebedden bij Havelte zieh in 1735 reeds vrijwel in
denzelfden Staat bevonden, als waarin ik ze in 1918 aantrof, Alleen
waren zij sedert nog meer blootgelegd en van zand ontdaan, terwijl
het „kreupelbosch van eikenhout”, waarvan Schoenmaker gewaagt,
verdwenen was. Overigens wordt ook hier weer, evenals in de boven
aangehaalde oudere beschrijvingen van de steengraven bij Eext,
Rolde, het verdwenen hunebed Zdl. van Exloo, het provinciale
steengraf Ndl. van Emmen enz., zonder voorbehoud gesproken
van vaatwerk met lijkbrandresten. Ja, zelfs wordt in dit geval nota
bene melding gemaakt van Romeinsche penningen daarin. De
laatste mededeeling is volstrekt oncontroleerbaar en S ta a t, voor
zoover mij bekend, wat aangaat de Nederlandsche hunebedden
en behoudens eene kleine restrictie van D 15, geheel op zichzelf.
Als bijzonderheid zij hier voorts nog opnieuw de aandacht ge-
vestigd op eenige aan hetzelfde handschrift ontleende notitie's,
waardoor een eigenaardig licht wordt geworpen op de versterking
onzer zeeweringen als oorzaak van het verdwijnen van zoo tal van
hunebedden. Aangezien daarbij reeds vroeger werd stilgestaan,
verwijs ik er voor naar de betreffende aanhaling bij de voorafgaande
bespreking der verdwenen hunebedden4).
Onder de schultesrapporten van 1818/19 aan Mr. P. Hofstede,
destijds Goeverneur van Drenthe, ter beantwoording van diens
circulaire d.d. 6 Nov. 1818 No. 35b, bevindt er zieh een, gedateerd
4 Jan. 1819, van de hand van H. W. K ymmell, destijds schultes
van Havelte. Ook daarin wordt het hunebed D 53 genoemd. Kymmell
4) Vergl. PI. 123, rechts boven.
2) Vergl. PI. 123, links boven.
*) Vergl. PI. 123.
4) Vergl. Dl. I, p. 163-164.
zegt echter, dat hem over geen van de beide door hem vermelde
hunebedden bijzonderheden' bekend geworden zijn; dat zij volgens
oude geloofwaardige menschen nog in denzelfden toestand verkeer-
den als voor 50 ä 60 jaren; dat hij evenwel dezelve persoonlijk opnieuw
in oogenschouw heeft genomen. Hij deed dit in de eerste
plaats met het westelijke, dat is dus het hier nader onderzochte
D 53. Behalve den algemeenen vorm en de maten vermeldt hij
daarvan: „vooreerst is het zamengesteld met langwerpige steenen
„in de aarde aan de zijden opgezet, welke steenen ongeveer 3 voet
„boven den grond zijn en tusschen deze beide rijen opgezette
„steenen bevinden zieh ook de groote steenen . . gi deze steenen
„zijn, naar mijn inzien, geweest als deksteenen boven op de beide
„rijen opgezette steenen, doch door langheid van tijd er afgezakt,
„want op het ooster einde van beide rijen opgezette steenen ligt er
„nog een groote steen- boven op drie opgezette steenen;. . . als
„bestaande dit hunebed te zamen uit 39: Steenen.”
Wanneer wij nu in aanmerking nemen, dat K ymmell de rand-
steenen niet medetelt, dan blijkt het, dat de toestand van het hunebed
in 1819 vrijwel met dien van 1732, nog meer echter met dien van
1918, schijnt overeen te komen.
Janssen geeft in zijn „Drentsche Oudheden” 1), van 1848, eene,
overigens vrij onnauwkeurige schetsteekening van het hunebed.
Hij zegt er nog van, dat het 20 M. lang is en dat zieh aan de zuid-
zijde eene voorpoort bevindt, „waarvan 6 steenen over zijn, zoodat
„het schijnt, alsof elk der (telkens) 2 steenen met eenen derde
„bedekt geweest is.” Dit vermoeden blijkt, zooals wij straks nader
zullen zien, onjuist, maar toch stemt de door Janssen opgegeven
maat beter met de onze overeen dan die van P leyte (vergl. Afb. 123).
Pleyte 2) zegt van het hunebed weinig anders, dan dat de richting
O*—W. is; dat het een steenkrans heeft, dat de ingang zieh aan den
zuidkant bevindt;. dat de lengte 15 M. bedraagt, dat hij er bij een
bezoek een schetskaartje van maakte en enkele scherven medebracht;
dat de laatste overeenstemmen met die, „welke in April 1859 in het
x) 56: Havelte 1 en PI« 118: D 53.
2) IVb: p. 76«