die onder geen der andere groepen behoorlijk waren onder te brengen.
Het zijn ten deele vroege, ten deele latere vormen, soms van
geheel afwijkend1), in andere gevallen van intermediair en verbasterd
type 2). Sommige werden reeds besproken bij de afzonderlijke be-
handeling der hunebedden, waaruit zij werden opgegraven3)
andere, zooals de intermédiaire en bastaard-typen bij de groep der
trechterbekers4), resp. terrinevormen gememoreerd5). Onder die
laatste komt èen enkel in de bovenlagen van D 21 te Bronneger
gevonden éénoorig geschouderd potje voor, dat herinnert aan de
amphoren in Havelter stijl6).
Eene geheel eigene plaats neemt het in D 53 te Havelte gevonden
schamel- of schemelvormige voorwerp Pl. 154: 29 in. Ik sprak
daarover reeds bij de beschrijving van het even vermelde hunebed.
Daaruit kan blijken, dat ik er niet goed raad mede weet (Vergl. p. 155).
Tenslotte vestig ik nog in het bijzonder de aandacht op een
enkelen dubbel-afgeknotten, biconischen vorm7), die, hoewel zonder
ooren, herinnert aan de jongste neolithische ceramiek, zooals wij
die door M üller8) leeren kennen van Seeland en de omliggende
eilanden en verder door Beltz 9) van Meckelenburg-Schwerin. Ook
het Ornament B- de dubbele omloopende zigzagband en de krans
van staande in elkaar geschoven wigvormige motieven E- past in
dit verband, al missen we hier de zoo kenmerkende sparmotieven.
Voor het overige zijn de vondstomstandigheden geheel met eene
latere dateering in overeenstemming, aangezien het bewuste voorwerp
boven in de genoemde keldervulling van D 21 werd aangetroffen.
Een vorm, die eveneens op zichzelf Staat, is het groote blijk-
baar min of meer cylindrische tot tonvormige fragment, weerge-
geven PI. 154: 75. Vanwege zijn krans van sparornamenten hebben
') Vergl. PI. 154: 75, 86.
2) Vergl. PI. 154: 71 resp. 73, 74; PI. 153: 24 enz.
s) Vergl. PI. 154: 86, vergl. p.
4) Vergl. PI. 153: 25.
5) Vergl. PI. 154: 22, 68, 73 enz.
6) Vergl. PI. 154: 71.
7) Vergl. PL 154: 36.
8) 251: p. 54 e.V., afb. 171-173.
9) 260: Taf. XVII, 153.
we hier blijkbaar te doen met een zeer laat-neolithischen, vanwege
zijn model4) reeds den vroegen metaaltijd aanduidenden vorm.
Merkwaardig is, dat deze blijkbaar jongere vondst afkomstig is uit
het Looner hunebed D 15, d.w.z. uit een voor de Nederlandsche
hunebedden zoo volledig mogelijk met gang en grooten steenkrans
uitgerust ganggraf, waarin wij ook reeds boven een jonger megalithgraftype
vermoedden.
DE GEREPRODDCEERDE VOORBEELDEN.
103 (B: —VIII, 22) (PI. 154: 86) Groote, wijdmondige, aan
trechterbekers verwante pot met tamelijk hoogen, eenigs-
zins scheef-cylindrischen hals en afgeknot-bolpeer- tot pom-
poenvormigen buik. Bodemrand afgerond. Buik versierd met
met staande en afhangende groeflijnen, getrokken van boven
naar onder. Aardewerk gesaust, licht grijsbruin.
Gev. in D 53 te Havelte.
104 (B: —XI, 7, 14) (PI. 153: 40) Sterk beschadigde, onversierde,
afgerond-dubbelconische pot met cylindrischen hals,
platten bodem entwee paar knobbelvormige tunnelooren, van
geelachtig en grauw gepiekt, dikwandig, dun gesaust aardewerk.
Gev. in D 22 te Bronneger op den primairen vloer, vak
V /W -9 .
105 (A: B i l l , 70, 3) (PI. 154: 75) Samengestelde scherf van
wijdmondigen pot van tamelijk hard gebakken, gesaust,
bruin aardewerk. Hals flauw afgezet, en zoodoende herinnerend
aan groep 9, versierd met groepjes staande, ingestoken sparmotieven,
Gev. bij hunebed D 15 te Loon, Gem. Assen.
106—111 (B: S-X, 12, 8, 2, 1, 15 en 51) (PI. 154: 71, 22, 68,
36|^73 resp. 74) Eenige kleine een- (71), twee- en vieroorige
(22 en 68), resp. oorlooze (36), scherper of slapper
geprofileerde vormpjes, nu eens dichter staande bij deze, dan
weer bij gene vormenreeks, doch waarvan het eerstgenoemde
(71) sterk herinnert aan den Havelter stijl.