tusschentyd een der aanwezenden, zieh in de opening begaf, eenig zand by
deze Steenen wegruimde en eene urna *) van ruwe zwartagtige aarde gevuld
met fyn zand, asch en beenderen, te voorschyn bragt.
De ondergetekende doorzogt toen de plaats, waar deze urna2) gestaan had en
vond er eene tweede, iets groter als de vorige, van eene lichtere couleur, en
op dezelfde wyze gevuld.
Beide deze urna’s zyn geheel effen, van een ruw maaksel, de eerste volkomen
gaaf, de andere in de rand een weinig beschadigd, hebbende de kleine de
hoogte van 3 % de en wydte over de rand van 3 % de duimen, terwyl de grootste
hoogte is 51/8ste en breed over de rand 4 duimen, Amsterdamsche Maat.
Zy waren niet geplaatst onder de grote Steenen, maar ten oosten bezyden
derzelve, ook vond men vervolgens onder deze Steenen die mogelyk alleen
tot de voet van den brandstapel, of het doen van eenige offerande by de Lyk-
plegtigheid gediend hebben, geene andere urna*s of iets van eenige aanbelang.
Dit is det derde hunebed in welkers midden de ondergetekende een dier-
gelyke hoop Steenen kolomswyze zamengesteld, zelfs tot de hoogte van ruim
drie voeten gevonden heeft, doch onder geene van dezelve heeft hy eenig
blyk van urna's, beenderen, asch, wapentuig, of andere zaken van dien aart,
ooit aangetroffen.
De ondergetekende zal deze urna's bewaren by de andere oudheden, welke
hy dit zomer voor het Kabinet van zyne Majesteit den Koning heeft ver-
zameld en waarvan hy reeds eenige Steenen Beitels, in het zelve heeft bezorgd,
heenter tyd hy geschiktelyk eene bezending van aanbelang zal kunnen doen,
ten zy deswegens anders mogte goedgevonden worden.
De ondergetekende heeft hiermede de eer met verschuldigde eerbied te zijn
Myn Heer de Land Drost!
UHEd: Gestrenge onderdanige en gehoorzame
Dienaar,
{get.) J. H ofstede.
Accordeerd met zyn origineel
De Secretaris Generaal.
Assen den 2e van Wynmaand 1809.
Wij zien hieruit dus allereerst, dat P leyte met het slot van boven-
staand rapport aanvangt. Dit breekt het verband en sticht dan al
direct, zooals wij reeds boven zagen, verwarring. P leyte maakt
Zoodoende van de twee daarin genoemde tumuli er drie.
Naar aanleiding van de beide eerste alinea’s, merkt P leyte vervolgens
op (IVb: p. 58, al 3):
1) IVb: PI. LXIII, 3 (noot v. d. S.).
2) IVb: PI. LXIII, 4 (noot v. d. S.).
„Het is duidelijk, dat wij in het gesloopte monument een steen-
„graf hebben te zien, geheel van denzelfden bouw als dat van
„Emmen en van denzelfden aanleg als alle graven van dien aard,
„beschreven in de afdeeling Groningen, Gemeente Haren.”
Hij voegt er dan nog aan toe, dat het niet hetzelfde graf is als
dat van Ide, hetwelk vermeid werd tijdens Janssen's leven. *)
Is het laatste reeds alleen zeker, omdat tusschen de plaats, waar-
over het hier gaat, en Ide nog het gehucht Donderen is gelegen,
de eerst gemaakte opmerking meen ik echter niet te kunnen onder-
schrijven. Ik meen zelfs nog iets verder te mögen gaan.
Immers wat is het geval?
Volgen wij daartoe met P leyte het boven gecopieerde verslag
op den voet, dan frappeert ons daarin de ontdekking van een’ on-
gerepten tumulus onder de „andere hunebedden”, welke hier en
daar in het veld in de nabijheid der eerste verspreid lagen en die
„mede even onder deszelfs oppervlakte van alle kanten met steenen
was belegd,” Wij merken al direct op, dat het woord hunebedden
hier in ruimeren zin is op te vatten en als tumuli of grafheuvels
gelezen moet worden. Gaat men nu voorts de geheele volgende
beschrijving nauwkeurig na, dan blijkt, dat van een eigenlijk gezegd
hunebed — in Hofstede's stijl een „steenen hunebed” — geen
sprake is, doch alleen maar van een’ heuvel met steenzetting, zooals
er ook elders voorkomen op het Noordsche veld, want over dit
laatste gaat het hier, gezien het bovenstaande rapport, ongetwijfeld.
Dergelijke heuVels zijn door mij voor en na systematisch onderzocht
en deze bleken steeds tumuli uit den ouderen bronstijd te zijn2).
Doch er blijkt meer, en wel dit, dat H ofstede, hoewel hij het
bergje „van dienst voet af, van het noorden naar het Zuiden” liet
doorgraven en hoewel het den volgenden dag op zijn last zelfs „van
het oosten naar het westen in deszelfs volle lengte gel i jksgronds
aangetast en geheel omgezet” (werd), niets omtrent den nu toch
verwachten kelder mededeelt. Het strijdt echter geheel met de
gevolgen der boven gerecapituleerde wijze van afgraving verge-
*) 56: p, 9.
2) Van G iffen, A. E.: N. Drentsche Volksalmanakken van 1920, ’23 en ’24.
4