slechts oudere tradities afspiegelt. In de Nederlandsche megalithische
industrieproducten van steen schijnen echter de elders daarin, met
name in het Westelijke Oostzeegebied, tot uiting gekomen differen-
tiatie's al zeer onvoldoende te zijn doorgebroken. Mogelijk is echter,
dat op die wijze misschien juist de uit de Nederlandsche hunebedden
afkomstige steenvondsten bij uitstek het karakter vertoonen van eene
randcultuur, vèr van het centrum der beschaving, waarvan zij deel
uitmaken. Dan zouden zij de voor een brandpunt kenmerkende
sterk wisselende modes blijkbaar niet hebben kunnen bijhouden,
noch ook volledig medegemaakt. Ten slotte zouden de steenen
artefacten er ook op kunnen wijzen, dat in den tijd, waartoe zij
behooren, oudere zoo te zeggen meer somatische geloofsvoorstellingen
reeds aan het wankelen gebracht waren. Juist in de steeds achterna
körnende en qua talis meer conservatieve ritus, in het bijzonder de
grafritus, kunnen zieh 'de oude langzamerhand traditioneele voor-
stellingen het langst handhaven en zichtbaar tot uiting komen. En
Zoo gezien zullen deze zieh vroeger en duidelijker moeten afspiege-
len in de steenen wapenen, d.w.z. in die bijgaven, welke kenmerkend
zijn voor het door de omstandigheden in het algemeen meer vooruit-
strevende mannelijke geslacht, dan in die, welke karakteristiek zijn
voor de om dezelfde reden meer behoudende zwakke sekse, d.w.z.
in de voortbrengselen der pottebakkerskunst. Het is derhalve te verwachten,
dat de grafritus ten opzichte van die laatste dus eerst later,
doch voorshands veel minder zal verbleeken en tot uitdrukking komen
en zoo lijkt het, vanuit den boven aangewezen gezichtshoek, ook
inderdaad.
DE GEREPRODUCEERDE VOORBEELDEN.
Beitels.
125 (A: 1912—VI, 1*) (PL 154: 2) Groote, fraaie, smaltoppige,
wigvormige bijl van lichtgrijzen vuursteen van zuiver Noord-
Europeesch type (2de periode) (gipsafgietsel). Gev. in den
kelder van het groote hunebed te Drouwen D 18, Gem.
Borger, bij het onderzoek in 1912 door Dr. J. H . H olwerda.
126 (A: 1857—1, 2) (PL 154: 13) Dito bijl. Gev. in 1857 in
den kelder van het hunebed D 5 te Zeijen, Gem. Vries.
127 (B: —XI, 10) (Pl. 154: 34) Gebroken, doch herstelde,
tamelijk groote, smaltoppige vuursteenen beitel van dito type
alsvoren. Alleen de wigvormig geslepen snede gepolijst. Gev.
in de vloer, vak I I I—C van D 22 te Bronneger, Gem. Borger.
128 (B: —X, 58) (PL 154: 32) Klein, fraai geslepen, ragscherp,
smaltoppig bijltje van donkergrauwen vuursteen, van
dito type alsvoren, doch van ongelijkmatige proportie’s. Blijkbaar
alleen een opnieuw geslepen van een aanvankelijk groot,
doch bijna geheel verbruikt exemplaar, öf het bovenstuk
daarvan. Alleen de sneevlakken gepolijst, Gev. in de primaire
vondstenlaag, vak L—21, van D 21 te Bronneger, Gem. Borger.
129 (B: -^X, 62) (Pl. 154: 30) Dito, doch kleiner specimen
en van lichtgrijzen bryozoenvuursteen. Gev. alsvoren, doch
vak 1-25.
130 (B: E X I , 9) (PL 154: 31) Beschadigd en gebroken, doch
hersteld, klein, smaltoppig, vuursteenen beiteltje, Gev.
buiten den kelder, vak a/Z S l6 , diepte 21.75 —N.A.P., van
D 22 Bronneger, Gem. Borger.
131 (B: —X, 60) (Pl. 154: 23) Gedegenereerd, smaltoppig
bijltje vervaardigd door gedeeltelijk bijslijpen van een
wigvormig natuurlijk erraticon van vuursteen. De smalle
vlakken nauwelijks, de snede daarentegen goed geslepen en
daarna gepolijst. Gev. in de primaire vondstenlaag, vak 1—24
van D 21 te Bronneger, Gem. Borger.
132 (B:B -X , 61) (Pl. 154: 24) Verbasterde, onvolledig afge-
werkte, smaltoppige bijl van blauwgrauwen vuursteen. De
beide breede vlakken en een smal vlak geslepen. Alleen de
snede gepolijst. Gev. alsvoren en naast 131.
133 (B: —VIII, 14) (PL 154: 35) Tamelijk groote, goed bewerkte
smaltoppige bijl van grijzen vuursteen, met eenzijdig afge-
knot- min of meer spitsovale doorsnede, typologisch schijn-
baar bastaardvorm van Noord- en West-Europeesch type,
(2de periode). Gev. schuin onder Z4' 1), in de vondstenlaag
van D 53 te Havelte, Gem. Havelte.
1) N.B. in den plattegrond Pl. 123 verkeerdelijk aangegeven als XXIV, in
plaats van XIV.